Wat is de betekenis van Amplitudo?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Amplitudo

(Lat.), AMPLITUDE, v. (-’s, resp. -n), 1. (nat.) grootte van de hoek die een slinger bij elke slingering beschrijft, slingerwijdte; 2. afstand tussen de uiterste punten van een golfbeweging, loodrecht op de bewegingsrichting ; 3. (sterrenk.) afstand van open ondergangspunt der zon van oost- en westpunt, ook morgen- en avondwijdte...

2025-07-25
Nederlands Logopedisch Lexicon

L.J.M. Bogaert (2007)

Amplitudo

(v.), → amplitude.

2025-07-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Amplitudo

[Lat. = lett: aanzienlijke omvang, grootte] zie amplitude.

2025-07-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Amplitudo

maximale uitwijking, evenwichtstoestand,

2025-07-25
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Amplitudo

maat tussen de twee uiterste grenzen, slingerwijdte, actiebreedte.

2025-07-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Amplĭtūdo

ĭnis, f. 1. eig., wijdte, grote omvang, grootte, aanmerkelijkheid. 2. overdr., de omvangrijke grootte van een zaak, amplitudines quaedam bonorum, zekere uitbreidingen enz., Cic.; grootheid, grootsheid, hoogheid, heerlijkheid; waardigheid, hoog aanzien, aanzienlijke positie in de staat; (als rhetorische term) rijkdom en waardigheid, verhevenh...

2025-07-25
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Amplitudo

(natuurk.), maat voor de grootste uitwijking van een trillend lichaam of punt uit de evenwichtsstand.

2025-07-25
Vreemde woorden in de Sterrenkunde

Prof. Dr. P.H. van Laer (1942)

Amplitudo

(Lat.; = wijdte; < amplus = wijd). Maximale uitwijking uit de evenwichtsstand, trillingswijdte. Astr.: boog van de horizon tussen het Oostpunt, resp. Westpunt en het punt, waar de zon of een ster opkomt, resp. ondergaat; morgenwijdte en avondwijdte.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Vreemde woorden in de wiskunde

Dr. E.J. Dijksterhuis (1939)

Amplitudo

(< Lat. amplitudo = wijdte; < amplus = wijd). Trillingswijdte.