afsjorren (zich)
(1970) (plat) (van mannen) zichzelf seksueel bevredigen; masturberen. • Een zenuwlijer was het ook, maar toch geen griezel zoals er nog al wat in de winkel kwamen en waarvan ze soms een enkele betrapte die zich voor de rekken met seksbladen stond af te sjorren. (Ab Visser: De chanteur en andere misdaadverhalen. 1970) • En je dan gauw in...