Wat is de betekenis van afschepen?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afschepen

(scheepte af, is en heeft afgescheept), 1.inschepen en wegzenden : er is in de laatste tijd weinig turf afgescheept; 2. (fig.) iem. af schepen, hem met een bits bescheid of onder enig voorwendsel van zich afzenden ; hem nopen om onverrichter zake af te trekken ; iem. met iets afschepen, zich daarmee van hem afmaken, b.v. met e...

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afschepen

afschepen - Werkwoord 1. (ov) onder voorwendselen iemand onverrichter zake wegsturen. We laten ons niet meer door de onbeschofte verkoper afschepen, als we onze zin niet krijgen vragen we naar zijn superieur. Woordherkomst samenstelling van af(bijwoord) en schepen(werkwoord) (vare...

2025-07-24
Spreekwoordenboek

Ed van Eeden (2017)

Afschepen

Zo gemakkelijk liet de journalist zich echter niet afschepen: de journalist liet zich niet met een smoesje wegsturen.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afschepen

v., ôfskypje, -konfoaije, -stegerje, fuortskeine, weiskeine, ôfpaeije, ôfpaikje; met een kleinigheid —, ôfsâltsje; bars —, ôfringje.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afschepen

scheepte af, heeft afgescheept; inschepen en verzenden inz. goederen: fig. iemand afschepen, onder enig voorwendsel van zich wegzenden (onverrichter zake).

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afschepen

('af) (scheepte af, heeft afgescheept) 1. per schip verzenden : waren –. 2. onder enig voorwendsel wegzenden : iemand –.

2025-07-24
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

afschepen

afschepen ww. 'iemand onverrichter zake wegsturen, afpoeieren' categorie: geleed woord Mnl. affscepen '(goederen) per schip versturen' [1444; MNW], afgesceipt (verl.deelw.) [15e eeuw; MNW], twee schepen of te schepen 'twee schepen uit te sturen' [1494; MNW]; vnnl. Wij nu scheepten af 'voeren af...

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afschepen

AFSCHEPEN, (scheepte af, is en heeft afgescheept), (goederen, inz. koopwaren en ook pers.) inschepen en wegzenden: er is in den laatsten tijd weinig turf afgescheept; — (veroud, bijb.) zich te scheep van eene plaats verwijderen, vandaar afvaren; — (fig.) iem. afschepen, hem met een bits bescheid of onder eenig voorwendsel van zich afze...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Afschepen

b.w. - Met een schip wegzenden. Goederen naar Engeland afschepen. Spreekwijze: Iemand afschepen (zich van iemand ontslaan, iemand met een kluitjen in ’t riet sturen).