Afsabbelen
(sabbelde af, heeft afgesabbeld), 1. telkens knabbelen op en met speeksel doortrekken, lurken aan: een afgesabbeld stukje zoethout; de boer sabbelde zijn sigaar af; een afgesabbeld mondstuk; 2. sabbelend opeten : zoethout af sabbelen.
Van Dale Uitgevers (1950)
(sabbelde af, heeft afgesabbeld), 1. telkens knabbelen op en met speeksel doortrekken, lurken aan: een afgesabbeld stukje zoethout; de boer sabbelde zijn sigaar af; een afgesabbeld mondstuk; 2. sabbelend opeten : zoethout af sabbelen.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
('af) (sabbelde af, heeft afgesabbeld) 1. sabbelend afknabbelen : een sigaar -. 2. sabbelend opeten : zoethout -.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: