afperen
(19e eeuw) (vnl. Vlaanderen, maar ook Tilburg, inf.) (iemand) aftuigen, een flink pak slaag geven. • (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1899) • (A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland. 1958) • ... wat is er met me gebeurd ben ik stomdronken geweest hebben ze me uitge-kleed en afgepeerd...