Wat is de betekenis van afgerazend zijn op?

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

afgerazend zijn op

(1935) (inf.) ergens gek op zijn. • ‘Heb jij dan al is snoek gegete?’ ‘Nee,’ lijmde Scheeltje, ‘maar ik weet zeker dat je opoe d'r afgerazend op is! Ze lust er wel pap van.’ (Willem van Iepen-daal: Polletje Piekhaar. 1935)