Wat is de betekenis van afgerazend?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afgerazend

bw., versterkingswoord: hij heeft het afgerazend druk.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

afgerazend

(1870) (inf.) (ter versterking) erg, in hoge mate. 'Hij kreeg een afgerazend standje'. Syn.: afgeraasd*; afgeluizigd*. • Neef of niet Neef, maar als je er een zoo hoort uitluchten en degeen die het doet voegt er bij, dat hij het rechte niet weet, dan vind ik dat afgerazend flauw! (H.J. Schimmel: Het Gezin van Baas van Ommeren (voor dertig jare...

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afgerazend

zie afgedrieduivekaterd.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afgerazend

(afchə’ra:zənt) tw. en bw. ➝ afgedankt enz.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afgerazend

AFGERAZEND, bw. versterkingswoord en uitroep van verwondering in de platte spreektaal: hij heeft het afgerazend druk.

Gerelateerde zoekopdrachten