Afbinden
(bond af, heeft afgebonden), 1. losbinden; de schaatsen afdoen en eindigen met rijden: we zullen nu maar afbinden; — 2. (heelk.) een uitwas, een gezwel, een der ledematen, een wrat, de navelstreng enz. afbinden, de toevoer van voedende bestanddelen door het bloed afsnijden, door er een band om te leggen en die stijf toe t...