Adam , bijbel
(‘a:dam) [Hebr. aardman] eerste mens, door God uit stof geschapen, gemaal van Eva, vader van Kaïn, Abel en Seth: door -s val is de zonde in de wereld gekomen; daar kwam de oude weder boven, de oude kijkt uit de mouw, de zondige natuur; de oude afleggen, zich verbeteren. ➝ familie, kind.