Abraham
ABRAM, stamvader der Hebreën; — (zegsw.) hij rust aan Abrahams borst, zit in Abrahams schoot, hij heeft een rustig, aangenaam leven, een kostelijke plaats, is zonder zorg, buiten schot; — hij speelt Abrammetje, hij tracht zich te redden door de halve waarheid te zeggen; — hij heeft Abram gezien, hij is al...