Aankomend
bn., 1. (w. g.) aanstaand (week, Zondag) ; 2. opgroeiend, halfvolwassen (knapen en meisjes) ; 3. toekomstig; opgeleid wordende of studerende voor: een aankomend predikant, onderwijzer, bediende.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn., 1. (w. g.) aanstaand (week, Zondag) ; 2. opgroeiend, halfvolwassen (knapen en meisjes) ; 3. toekomstig; opgeleid wordende of studerende voor: een aankomend predikant, onderwijzer, bediende.
Wiktionary (2019)
aankomend - Bijvoeglijk naamwoord 1. aanstaand ♢ Hij zou wel eens de aankomende voorzitter van onze vereniging kunnen zijn. ♢ Aanstaande woensdag komen mijn kinderen eten. 2. opgroeiend ♢ Hij was een jong en veelbelovend ...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
bn. (1 aanstaande, toekomstig; 2 groot wordend): 1 -e week; een - onderwijzer; 2 —e jongens en meisjes, opgroeiend.
Jozef Verschueren (1930)
bn. wie, wat aankomt inz. 1.('a:n) (8) eerstvolgend, toekomend : -e week. 2. (a:n'ko:mənt) (11) nog niet voluit een bepaalde benaming dragend, maar daarvoor opgroeiend aanstaande : een -e jongeling; een onderwijzer, predikant.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
aan'komend, bn., 1. toekomstig; opgeleid wordende of studerende voor: een — advocaat; 2. met een eerste ervaring in een beroep: — winkelbediende.
J.H. van Dale (1898)
Aankomend - bn., aanstaande (week, Zondag); opgroeiende (knapen en meisjes); studeerende voor: een aankomend predikaat.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: