Wat is de betekenis van aankomend?

2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aankomend

bn., 1. (w. g.) aanstaand (week, Zondag) ; 2. opgroeiend, halfvolwassen (knapen en meisjes) ; 3. toekomstig; opgeleid wordende of studerende voor: een aankomend predikant, onderwijzer, bediende.

2025-07-22
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aankomend

aankomend - Bijvoeglijk naamwoord 1. aanstaand Hij zou wel eens de aankomende voorzitter van onze vereniging kunnen zijn. Aanstaande woensdag komen mijn kinderen eten. 2. opgroeiend Hij was een jong en veelbelovend ...

2025-07-22
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aankomend

adj.;jongeling, maetsje (it), groûjonge, griene jonge.

2025-07-22
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aankomend

bn. (1 aanstaande, toekomstig; 2 groot wordend): 1 -e week; een - onderwijzer; 2 —e jongens en meisjes, opgroeiend.

2025-07-22
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aankomend

bn. wie, wat aankomt inz. 1.('a:n) (8) eerstvolgend, toekomend : -e week. 2. (a:n'ko:mənt) (11) nog niet voluit een bepaalde benaming dragend, maar daarvoor opgroeiend aanstaande : een -e jongeling; een onderwijzer, predikant.

2025-07-22
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aankomend

aan'komend, bn., 1. toekomstig; opgeleid wordende of studerende voor: een — advocaat; 2. met een eerste ervaring in een beroep: — winkelbediende.

2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

aankomend

Aankomend - bn., aanstaande (week, Zondag); opgroeiende (knapen en meisjes); studeerende voor: een aankomend predikaat.

2025-07-22
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-22
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)