Gepubliceerd op 04-05-2021

Rusland, ballet in

betekenis & definitie

De geschiedenis van het Russische ballet is in drie fases in te delen. Ten eerste het tsaristische ballet, ten tweede de Ballets Russes en ten derde het Sovjet ballet.

Onder tsaar Peter de Grote kwamen omstreeks 1700 de eerste Franse dansers aan het hof. Dit was slechts een gering onderdeel van zijn hele politiek om Rusland een eigen plaats te geven in Europa.

Tijdens de regering van keizerin Anna werd de grote stoot gegeven aan een eigen Russisch ballet. In 1737 opende zij de Keizerlijke Balletschool te St.-Petersburg en stelde er de Fransman Jean Baptiste Landé aan als directeur. In de verafgelegen gedeelten van het grote Rusland hielden de edelen er elk een eigen hofhouding op na en ze moesten voor hun eigen vermakelijkheden instaan. Vermits ze over een groot aantal lijfeigenen beschikten, werden er enkelen van opgeleid tot danser. Uit deze plaatselijke balletten met lijfeigenen werden de beste elementen gekocht voor het Keizerlijk Ballet dat door Catharina de Grote was opgericht. In die tijd waren het vooral Franse dansers en dansmeesters die het onderricht gaven.

In 1801 kwam Charles Louis Didelot. Hij bracht het romantische ballet mee naar Rusland. In het begin hield Didelot zich vooral met de school bezig, omdat goede dansers moesten gevormd worden. Hij voerde het Russische ballet naar een eerste hoogtepunt. Na zijn dood was er een teruggang. In die periode ondernamen de grote westerse danseressen tournees naar Rusland.

Omstreeks 1860 werkten de Italianen Carlo Blasis en Enrico Cecchetti en de Fransman Marius Petipa in Rusland. Zo waren de Franse en de Italiaanse school vertegenwoordigd. Een vermenging van Petipa’s academische en elegante stijl met Cecchetti’s mimische virtuositeit gaven de typisch Russische school. Marius Petipa was de leider van het Keizerlijk Ballet en had het voordeel heel zijn leven met dezelfde groep te kunnen werken. Hij had werkelijk het hele balletgebeuren onder controle, want hij kreeg onbeperkte mogelijkheden op het gebied van budget en onderwijs. Petipa schreef 57 balletten en operadivertissementen, maar zijn hoofdtaak was de uitwerking van het grote avondvullende sprookjesballet, een genre dat aan het kunstideaal in de tsarentijd beantwoordde.

Hij vond prachtmedewerkers in de balletmeester Lev Ivanov en in de componist Peter Tsjaikovski, die voor hem de muziek schreef van Het zwanenmeer, De notekraker en Doornroosje, drie balletten die nog steeds op het wereldrepertoire staan. Op dat moment bestond het gezelschap reeds uit 155 dansers. Met Cecchetti en Petipa bereikte de Russische school een nieuw hoogtepunt omstreeks 1890. Cecchetti was vooral bekend als pedagoog en onderwees de begaafdste dansers als Anna Pavlova, Tamara Karsavina, Vaslav Nijinski, Adolf Bolm, Michail Mordkin, Michel Fokine.

Fokine zou als koreograaf nog een zeer grote invloed uitoefenen op de balletkunst. Hij lag aan de basis van de vernieuwing van het Russische ballet. Tegen het einde van de negentiende eeuw deden er zich in Rusland diepgaande veranderingen voor in de artistieke stromingen. De kunstidealen van de tsaren taanden. De avant-garde kreeg meer aandacht en een nieuwe generatie dansers en koreografen

trad op de voorgrond. Fokine werkte in die periode van contestatie tegen het traditionele en conventionele van de koreografie en zocht naar nieuwe inhouden en vormen. Hij zette zijn ideeën uiteen in een manifest, gepubliceerd door de Times. Dit betekende een werkelijke terugkeer tot de stellingen van Jean Georges Noverre: meer dramatische actie, geen acrobatische virtuositeit, nadruk op de expressie, verband tussen techniek, inhoud en stijl en aandeel van de groep.

In 1908 ondertekende Serge de Diagilev een contract om de Ballets Russes in 1909 naar Parijs te brengen. Terug in Rusland groepeerde hij onder leiding van Fokine de door Cecchetti getrainde dansers. Mei 1909 moet gezien worden als een mijlpaal in de balletgeschiedenis. Het is de start van het hedendaagse ballet. Fokine’s artistieke kwaliteiten werden ontplooid door Diagilev, die werkelijk een geniaal inspirator en impressario was. In 1911 bij het ontslag van Nijinski uit het Maryinski Theater besloot Diagilev van de groep een permanent gezelschap te maken.

Vanaf toen begonnen de grote tournees. Tot het repertoire van de Ballets Russes behoorden o.a. de volgende balletten: Les Sylphides, Polowetzer dansen uit Prins Igor, Scheherazade, Daphnis et Chloé, Tamar van Michel Fokine, L’Après-midi d’un Faune, Le Sacre du Printemps en Jeux van Vaslav Nijinski, Le Tricorne, Pulcinella, La Boutique Fantasque en Parade van Leonide Massine, Apollon Musagète en Le Fils Prodigue van George Balanchine en Le Renard van Serge Lifar.

Diagilev haalde het ballet uit de vergetelheid, omdat hij met zijn groep Russische dansers een ware openbaring en vernieuwing bracht. De Ballets Russes schonken nieuw leven aan het ballet in Europa, dat verschrompelde na de bloei van de romantiek. De man kreeg opnieuw een zelfstandige rol toegedeeld. Indien Rusland de mannelijke danser niet in waarde hersteld had, zou het ballet gestorven zijn. Diagilevs grootste verdienste is dat hij het ballet buiten de opera bracht en het vestigde als autonome kunst. Ondanks het feit dat het grootste gedeelte van de geschiedenis van de Ballets Russes zich buiten Rusland afspeelde, moet deze groep toch als onderdeel van het Russische ballet worden beschouwd.

De leiding, koreografen, leraars en belangrijkste dansers waren allen Russen. In Rusland zelf herneemt de balletkunst na de revolutie in 1920.

Op dit moment zijn er meer dan dertig balletgezelschappen in de U.S.S.R., o.a. in Moskou (het Bolsjoi Ballet en het Stanislavsky Nemirovitsj-Dantsjenko Ballet), in Leningrad (het Kirov Ballet en het Maly Operny Ballet), in Perm, Novosibirsk, Sarokov, Charkov, Odessa... Daarenboven zijn er veel kleine plaatselijke operaballetten. Haast iedere stad heeft een officiële balletschool. Van de 22 staatsscholen hebben er 13 een volledige opleiding die 9 jaar duurt. Tevens bestaat de mogelijkheid tot hogere studies: voor koreograaf en pedagoog aan het Staatsinstituut voor Theater en Kunst te Moskou en voor ballethistoricus en -criticus aan het Staatsinstituut voor Theatergeschiedenis te Moskou.

Het Kirov Ballet te Leningrad is het oudste ballet van Rusland en stamt uit het Keizerlijk Ballet. De volgende personen waren er o.a. werkzaam: Jean Baptiste Landé, Charles Louis Didelot, Franz Hilverding, Gasparo Angiolini, Jules Perrot, Arthur St.-Léon, Marius Petipa en de danseressen Marie Taglioni, Fanny Elssler en Pierina Legnani. De eerste Russische danseres van formaat is Jelena Andrejanova. In het Kirov Theater werden de grote klassieke balletten gecreëerd en in de School werden de beste en belangrijkste dansers opgeleid: Olga Preobrajenska, Paul Gerdt, Mathilde Ksjessinskaja, Vera Trefilova, Nicolas Legat, Anna Pavlova, Tamara Karsavina, Adolf Bolm, Vaslav Nijinski.

Toen Moskou hoofdstad werd, gingen veel dansers over naar het Bolsjoi Ballet, maar het Kirov Ballet en de School bleven op wereldvlak de zuiver klassieke stijl beheersen, o.a. dank zij figuren als Agrippina Vaganova. Voor het Kirov Ballet creëerde Vainonen in 1932 De vlammen van Parijs, Zacharov in 1934 De fontein van Bachtsjisarai, Tsjaboekiani in 1939 Laurencia en Lavrovski in 1940 zijn Romeo en Julia. Belangrijke dansers uit een recentere periode zijn: Nathalia Doedinskaja en haar echtgenoot Konstantin Sergejev, Alia Sisova, Alla Osipenko, Irina Kolpakova, Vladilen Semjonov en Joeri Soloviev.

Het Bolsjoi Ballet (het grote ballet) van Moskou hernam eveneens in 1920. Gorski, de vroegere directeur bleef dat tot zijn dood in 1924. Grote namen uit die eerste periode zijn Asaf Messerer, Michail Gabovitsj en Igor Mojsejev. De nieuwe balletten bevatten meestal propaganda voor het communistische systeem, zoals De rode papaver van 1927. Vanaf 1930 werd het Bolsjoi Ballet stilaan belangrijker dan het Kirov Ballet. Dansers kwamen over van Leningrad naar Moskou.

Er ontstond een nieuwe stijl, die vuriger en levendiger was dan de zuivere Vaganovastijl van het Kirov Ballet. In 1944, toen Galina Oelanova bij het Bolsjoi Ballet kwam, telde het gezelschap 200 dansers. Lavrovski werd koreograaf.

Andere belangrijke danseressen waren Maja Plissetskaja, die bij het afscheid van Oelanova in 1962 prima ballerina werd, Raisa Stroesjkova en Nina Timofejeva. In 1956 trad het Bolsjoi Ballet voor het eerst te Londen op in de Royal Opera te Covent Garden.

Sinds 1964 is Joeri Grigorovitsj directeur. Hij schiep o.a. Spartacus (1968) en Ivan de Verschrikkelijke (1975) voor de groep en leidt een gezelschap waarvan de bekendste dansers Nathalia Bessmertnova,

Ekaterina Maximova, Vladimir Vassiliev, Maris Liepa en Michael Lavrovski zijn.

Rusland is de universele vertegenwoordiger van het klassieke ballet. Alle grote repertoirestukken worden daar van generatie op generatie overgedragen. In die zin is het Sovjet ballet van onschatbare waarde.

Nochtans heeft men er groot gebrek aan moderne dansers en koreografen. Dat is het gevolg van het kunstideaal van het bureaucratische communistische systeem, dat het sociaal realisme als kunstvorm predikt. Het heeft niets te maken met onkunde van het danspersoneel. Slechts de laatste tien jaar heeft men een iets meer vooruitstrevende visie gekregen, maar de achterstand op de Verenigde Staten bijvoorbeeld is enorm. Dat is ook de reden waarom verscheidene vooraanstaande dansers Rusland verlieten (zij ontvluchtten hun groep tijdens een tournee in het westen), zoals Rudolf Noerejev, Nathalia Makarova en Michail Barisjnikov. Buiten de klassieke balletgroepen dienen zeker de professionele volksdansgroepen uit elke streek van de U.S.S.R. vermeld.

< >