Gepubliceerd op 04-05-2021

Methoden van het klassieke ballet

betekenis & definitie

De Franse, de Italiaanse en de Russische zijn de meest gebruikte methoden. Daarnaast bestaat de typisch Deense.

Ook het Engelse en het Amerikaanse ballet hebben eigen kenmerken, maar gaan in grote lijnen terug op een van de drie basismethoden.Elke balletpedagoog geeft les op een eigen manier, naar eigen persoonlijkheid, gesteund door eigen ervaring. Daarom zijn er geen twee leraars die op dezelfde manier les geven, toch volgen allen een van de bovengenoemde methoden.

De Franse school was de eerste. In de Académie Royale de Danse, gesticht in Parijs in 1661 door Lodewijk XIV, werden de danspassen vastgelegd. De dertien belangrijkste dansmeesters uit Frankrijk legden er de grondslag voor het klassieke of academische ballet. Overal trok men Franse dansmeesters aan en overal traden Franse dansers op. Zij namen hun methode en taal mee en daarom zijn alle ballettermen over heel de wereld in het Frans. In het begin was het ballet in menig opzicht gebonden aan gebruiken uit het hofballet: hoepelrokken, schoenen met hoge hakken, maskers en pruiken.

Dit stond de groei van de virtuositeit en de ontwikkeling van de techniek in de weg. Nadat Lodewijk XIV in 1681 beslist had dat ook vrouwen in openbare balletten mochten optreden, kwam hierin verandering. La Camargo verkortte haar rok met 10 cm en gaf alzo nieuwe mogelijkheden aan voeten- en benenwerk. Zij voerde schoenen zonder hakken in en kon hierdoor de snelheid van haar bewegingen opdrijven. De Fransen concentreerden zich toen vooral op het briljante voetenwerk en de elegante port de bras. De Franse school zou in de achttiende eeuw grote veranderingen ondergaan door toedoen van Jean Georges Noverre.

De uitvoering alleen volstond niet meer, men eiste ook een zinvolle inhoud. Noverre gaf zijn Lettres sur la Danse uit en verdedigde daarin volgende principes: het ballet is een zelfstandige kunst en moet iets betekenen. Daarom moet het gestoffeerd worden met een zinvolle inhoud. Deze inhoud moet in een doorlopende actie worden gebracht. De nieuwe balletvorm heette daarom ballet d’action. Een grote plaats werd voorbehouden aan de pantomime. Bij het zuiver technische van de Franse school voegde zich dus het expressieve.

De Franse Revolutie van 1789 onderbrak de ontwikkeling van de dans te Parijs. Dansers en koreografen weken uit. Vooral in Italië boekte het ballet weer vooruitgang dank zij Salvatore Vigano en Carlo Blasis. Deze laatste lag aan de basis van de Italiaanse methode. In zijn Code van Terpsichore behandelt hij zowel de theorie als de praktijk van de dans tot in de kleinste details. Hij was de uitvinder van de attitude, een houding afgeleid van het Mercuriusbeeldje van Giovanni da Bologna. Blasis stichtte in 1837 de dansacademie van Milaan, die nu nog het centrum van de balletactiviteit in Italië is.

Samenvattend kan men zeggen dat de Italiaanse school zich vooral toelegde op virtuositeit en moeilijke techniek.

Blasis werkte vanaf 1856 in Rusland en bracht zijn pedagogische ervaring over naar Moskou en St.-Petersburg. Het is hier dat de Franse en de Italiaanse methode zich zouden vermengen, omdat er zowel Italianen (Blasis en Enrico Cecchetti) als Fransen (Joseph Landé, Charles Didelot, Marius Petipa) werkzaam waren. Vermenging van Petipa’s elegante, mimische en academische stijl en Cecchetti’s virtuoze techniek gaf de typisch Russische school.

Tegen het einde van de negentiende eeuw bracht Michel Fokine een zekere vernieuwing in de Russische school door terug te grijpen naar de expressiviteit van Noverre. De Russische methode, zoals ze uiteindelijk door Agrippina Vaganova werd vastgelegd - en zoals ze nu onderwezen wordt in Kirov School en Ballet te Leningrad (het vroegere St.-Petersburg) - houdt de zuiverste klassieke ballettechniek en -stijl in, die men zich kan indenken.

Uit deze school stammen ook de grote namen van het neoklassieke ballet: Serge Lifar, die het ballet op diepgaande wijze beïnvloed heeft door ondermeer een zesde en zevende positie toe te voegen en George Balanchine, die het Amerikaanse ballet reeds veertig jaar onder zijn leiding heeft en de grondlegger van de neoklassieke abstracte balletten is.

De Deense school bezit een eigen techniek, die als basis de Franse heeft, maar met bijzonderheden in springtechniek, pirouetten en kleine verplaatsingspasjes. Dit alles werd door Auguste Bournonville uitgewerkt.

De drie voornaamste methoden of scholen verschillen van elkaar in volgende grote punten: armhoudingen, port de bras en richtingen.

< >