Ofschoon er altijd wel leven in de brouwerij is op de achttien ‘pinguïneilanden’ langs de kust van Zuid-Afrika, zijn er toch twee topperioden, namelijk september, wat daar voorjaar is, en februari, de nazomer. Van heinde en ver arriveren op de eilandjes – nooit op het vasteland – duizenden zwartvoetpinguïns die hun waterleven een tijdje vaarwel zeggen om er voor nageslacht te zorgen.
De zwartvoet- of Kaapse pinguïn – pikkewijn, bril- en ezelspinguïn wordt hij ook wel genoemd – is een van de bekendste van zijn familie. Hij wordt veel in dierentuinen gehouden en in het wild is jarenlang een grondig onderzoek naar zijn doen en laten ingesteld, onder andere in verband met de schade die hij de visserij zou toebrengen en zijn produktie van eieren en guano, zijn mest. De eilandjes waarop de vogels broeden, zijn voor de mens – gelukkig – moeilijk te bereiken door de rotsachtige kust en veelal woeste branding. Wat de bescherming van de pinguïns wel aanzienlijk vergemakkelijkt. Dasseneiland is een van de meest bekende pinguïneilanden; het is een kilometer of drie, vier lang, een kilometer breed, bedekt met aarde, zand en rotsen. Het ligt niet ver van Kaapstad op een plaats in de oceaan waar het geducht kan spoken. Dasseneiland is – net als al die andere eilanden – heel geschikt voor pinguïns om te broeden; de vogels stellen namelijk weinig eisen. Als er stevige zandgrond is, graven ze er diepe nestholen in, anders zoeken ze holletjes tussen de rotsen of struiken – en als er geen enkel geschikt plekje is te vinden, dan broeden ze zomaar in een kuiltje op de grond, maar veel dichter op elkaar dan bij de dieren die in holen nestelen.
Feitelijk is elk plekje geschikt, als er maar voldoende beschutting tegen de wind is. De holengravers maken van de stoffering van het nest niet veel omslag, de andere verzamelen meestal wat nestelmateriaal, waarbij alles van hun gading is, dode plantestengels, takjes, steentjes.
Voor de oudere dieren is de zaak vaak eenvoudig. Ze trekken ieder jaar opnieuw naar dezelfde nestelplaats, een knap kunststukje waarvan men de juistheid heeft kunnen aantonen door een aantal pinguïns te ringen. De nieuwelingen hebben het niet zo gemakkelijk. Tenzij ze een verlaten nest op de kop tikken, moeten ze er zelf een maken. Op Dasseneiland heeft men gezien dat de vogels bij het graven van een nestholte eerst op een zij gaan liggen en dan met behulp van een der roeivleugels de grond goed loswerken, waarna de aarde met de poten wordt weggetrapt. De echtelieden werken om beurten, doorgaans alleen in de ochtenduren – ’s middags duiken ze in zee om voedsel te zoeken – tot het hol ongeveer vijftig centimeter diep is, soms zelfs tachtig of negentig.
Deze dieren besteden, zoals gezegd, niet veel aandacht aan de meubilering. Voor hun minder goed bedeelde soortgenoten lijkt de aankleding van het nest een halsprobleem – en dat terwijl men zich kan afvragen welk nut de pinguïns ervan hebben. Toch zijn ze er gebeten op, al is het maar één takje. Mogelijk speelt het aanbieden van een stukje ‘meubilair’ aan de partner een bepaalde rol in de paringsceremoniën. Veel nestelmateriaal is er op de meeste eilanden niet te halen. Trots en als kinderen zo blij schijnen beide partners wanneer er een met ‘meubilair’ naar het nest komt.
Van dat moment af kan het nest niet zonder bewaking want soortgenoten zijn er niet afkerig van zo’n met veel moeite verworven takje of stengel weg te gappen. Wat ze zelf ook doen als ze er de kans toe krijgen.
Het echtpaar broedt om beurten, gewoonlijk ieder twaalf uur. In die tijd zoekt de ander voedsel. Teruggekeerd blijkt deze direct de roep van de partner te herkennen tussen de duizenden andere pinguïns. De nestelperioden, waaraan vele exemplaren tweemaal per jaar meedoen, zijn heel moeilijke tijden. Niet alleen wemelt het voor de eilanden van haaien en andere zeeroofdieren die belust zijn op voedselzoekende pinguïns, maar ook op de broedplaatsen zelf is het erg onrustig. Er nestelen namelijk veelal ook andere vogels, meeuwen en heilige ibissen bijvoorbeeld, die op een gemakkelijke manier in hun onderhoud trachten te voorzien door het roven van pinguïneieren en -kuikens.
De nesten kunnen in de beginperiode dan ook geen moment alleen worden gelaten. De pinguïns laten zich overigens bij aanvallen niet onbetuigd; met de zware snavel kunnen ze flink houwen en hakken, waarvan menige tegenstander het slachtoffer wordt. Toch moeten er op de broedplaats en in zee heel veel dieren omkomen, want hoewel de volwassen dieren in het algemeen proberen tweemaal per jaar twee jongen groot te brengen, blijft de totale pinguïnpopulatie jaar na jaar vrijwel constant. Tellingen door middel van luchtfoto’s lieten zien dat op acht eilanden langs de Zuidwest-Kaap 103.000 pinguïns broedden. Een aantal waarbij niet zijn inbegrepen de op de foto’s onzichtbare holenbroeders en de in zee fouragerende exemplaren.
De eerste maand zijn de jongen nauwelijks in staat rechtop te staan of te lopen; de voortbeweging geschiedt op de buik, met behulp van de pootjes en vleugels. Ze worden in het begin om de circa twintig minuten door beide ouders gevoerd. Verwoed gevoerd zou men bijna kunnen zeggen. Men heeft gezien dat er een soort wedstrijden werden gehouden, wie er het eerste met een nieuwe voorraad voedsel bij de kleinen was. Bij gelijktijdige aankomst werd hevig gekibbeld over de vraag wie het eerste mocht voeren. De jongen bleef dit allemaal om het even; zij wilden alleen maar de snavel diep in die van een ouderdier steken om er een portie voorverteerde, tot een olieachtige brij geworden vis uit te halen.
Naarmate de kuikens groter worden, verandert het opgebraakte voedsel van substantie, de brij gaat steeds grotere stukken vis en ander voedsel bevatten. Bovendien wordt er minder vaak gevoerd. Reeds na een goede maand komt bij het eerst in bruin dons gehulde jong het jeugdkleed te voorschijn. Het begint onderaan het lichaam en schuift als het ware omhoog, de donsveren van hun plaats verdringend. In een paar weken is het gebeurd. Met drie of vier maanden staan ze in een zwartwit pakje, nog niet zo scherp getekend als van de ouders, maar toch echt een pinguïnkostuum.
Ze zijn dan klaar om te water te gaan – waar ze aanvankelijk een beetje bang voor zijn, maar dat went heel gauw en dan schieten ze er net zo razendsnel rond als de ouders. Pas na ongeveer een jaar krijgen ze hun definitieve, scherp gesneden pak.
Aansluitend aan de broedtijd gaan de pinguïns meestal in de rui. Dit betekent dat ze een aantal weken aan land moeten blijven, want zwemmen is uitgesloten. Daar hebben ze overigens op gerekend door zich tevoren goed vet te mesten. Een normale zwartvoet weegt ongeveer twee en een halve kilo, maar voor de ruiperiode kan dit oplopen tot vijf kilo, waarna het gewicht afzakt tot anderhalve kilo aleer de vogel weer het water in kan. Meestal duurt de rui, in het wild althans, twee tot drie weken. In gevangenschap wijkt het gedrag van de zwartvoeten niet veel af van dat in de natuur.
Onder normale omstandigheden zijn het gemakkelijke en vriendelijke dieren, veel minder schuw dan de verwante humboldtpinguïns. Echt agressief zijn ze in de broedtijd. Zolang er aan het nest wordt gebouwd, gaat het allemaal nog wel, dan hebben ze het te druk met takjes gappen van de buren. Is de broedtijd aangebroken en liggen er eieren in het nest – nagenoeg altijd twee – dan is het beter niet te dicht in hun buurt te komen want iedereen wordt prompt met krachtige snavelhouwen ontvangen – en die komen behoorlijk aan.
Het echtpaar, dat jaar na jaar bij elkaar blijft, broedt om beurten gedurende 36 tot 38 dagen, wat iets minder is dan in Zuid-Afrika waar men met 38 tot 41 dagen rekent. In Artis wordt eveneens tweemaal per jaar genesteld, omstreeks februari, maart en in augustus, september, dus ook in voorjaar en nazomer. Het eten gaat tijdens het broeden door; met dien verstande dat de vogel die op het nest zit niets of vrijwel niets eet, terwijl de ander z’n kilo wijting wegwerkt – heel wat meer dan de 385 gram die men in ’t wild heeft berekend. In tegenstelling tot het gedrag in de natuur, wordt er in Artis slechts éénmaal per jaar geruid, namelijk in juni. Een goede week voor de rui beginnen de dieren al enorm veel te eten, wel twee tot twee en een halve kilo vis per dag. Ze zijn dan bijna niet te verzadigen en staan op de schoenen van de verzorger om nog een visje te bemachtigen.
Als de veren beginnen uit te vallen, pakken ze nog wel eens een visje, maar veel is het dan niet meer. Na zeventien tot achttien dagen is de rui voorbij en is het in de loop van het jaar vuilbruin geworden pakje verwisseld voor een gloednieuw zwart-wit kostuum.
Een merkwaardig broedresultaat werd in Artis behaald toen een uit Zuid-Amerika afkomstig humboldtwijfje aanpapte met een zwartvoetmannetje, hetgeen resulteerde in een gezond jong dat voorspoedig opgroeide. Beide waren ‘overblijvertjes’ in hun groep, zodat ze min of meer noodgedwongen op elkaar waren aangewezen. Met succes. Het bastaardjong, een wijfje, heeft later, met een zwartvoet als echtgenoot, ook nog voor nageslacht gezorgd. Het jong heeft helaas niet lang geleefd, maar was wel een unicum!
■ Middelgrote pinguïn; totale lengte 55-65 cm.
Zwart van rug loopt over kop smaller uit tot op snavel; grote zwarte vlek op wangen en keel. Bovenzijde vleugels zwart. Zwarte band van zijde omhoog, dwars over borst. Witte buik, borst en onderzijde vleugels. Kale, deels grijze – bij snavel roze of blauwachtige – plek bij ogen.
Voedsel: Vis, kreeftachtigen, inktvissen.
Eenvoudig nest of hol, 2 eieren; broedtijd 38-41 d (natuur) en 36-38 d (Artis).
Zie ook pinguïns.
Jackass, Cape, Blackfooted Penguin • Brillenpinguin • Manchot du Cap
Spheniscus demersus.