(1574-1615), tijdperk in de Jap. (kunst)geschiedenis waarin de shoguns minder onder invloed van boeddhistische priesters stonden en meer de raad van buitenlanders Portugezen en Hollanders aannamen. Naast de schilderkunst (beroemd zijn de Kano-en de Tosa-scholen) beleefde de keramische kunst een opleving, die onder meer te danken was aan het feit dat als gevolg van de Japanse bezetting van Korea (1592 1598) bekwame Koreaanse pottenbakkers gedwongen werden hun kunst in Japan uit te oefenen.
Ook het in die jaren ingevoerde theeceremonieel was een belangrijke impuls. Bekende keramiekcentra waren: Arita, Oribe, Shino, Bizen, Karatsu en Kyoto. Invloedrijke pottenbakkers: Raku-Chojiroe n Kakiemon. Op de Momoyama-periode volgt de Edo-periode.