Doornik is reeds in de 14de eeuw opgekomen als centrum van wandtapijten: de genres tonen sterke overeenkomst met die op de wandtapijten uit Atrecht uit die zelfde periode. In het midden van de 15de eeuw verdrong Doornik Atrecht als wandtapijtcentrum voor het Bourgondische hof: de tapijten werden op de haute-lisse-stoel vervaardigd.
Onderwerpen worden ontleend aan de ridderromans, de klassieke mythologie, de godsdienst of hebben betrekking op het Bourgondische huis. De wandtapijten werden in levendige kleuren uitgevoerd, de figuren werden op de voorgrond van het tafereel geplaatst, dikwijls voorzien van zware omtreklijnen, en vaak werden op één tapijt verschillende episoden in een willekeurige, niet chronologische volgorde afgebeeld: het veld werd versierd met toepasselijke motieven; geen bordures. Tegen het eind van de 15de eeuw nam de produktie af, hoewel gedurende de eerste helft van de 16de eeuw nog vele wandtapijten werden gemaakt, ontleend aan ontwerpen van Brusselse wandtapijten. Vanaf 1544 wordt als officieel handelsmerk een toren gevoerd. Na het midden van de 16de eeuw ging de weefindustrie grotendeels te gronde aan de gevolgen van de Tachtigjarige Oorlog. In de 17de eeuw ondernam Philippe Béhagle een mislukte poging om de wandtapijtindustrie weer nieuw leven in te blazen.
De produktie uit die periode bleef beperkt tot wapentapijten en verdures. Tot de belangrijkste series tapijten uit Doornik behoren de Gideonseries (Gideon was een van de 'Richteren' uit het Oude Testament). Deze werden overal opgehangen waar het Kapittel van de Orde van het Gulden Vlies bijeenkwam.