De v. van een goed op een bepaald moment is de prijs, die op dat moment bij inkoop van dat goed betaald zou moeten worden. Bij het bepalen van de kostprijs van een product werkt men tegenwoordig vaak met v.
Men redeneert dan aldus: indien men b.v. aan het begin van een jaar grondstoffen heeft ingekocht voorf 10.000,- maar men verkoopt het eindproduct b.v. pas aan het einde van dat jaar, dan moet men bij het bepalen van de kostprijs niet vragen: hoeveel hebben de grondstoffen gekost, maar: hoeveel kosten ze nu? Immers om het bedrijf te kunnen voortzetten, moet de ondernemer nieuwe grondstoffen inkopen. Veronderstel, dat deze thans tot f 12.000,- zijn gestegen, dan zou bij doorberekening van de historische kostprijs (in dit geval f 10.000,—) een verlies van f 2.000,— worden geleden, want om het product opnieuw te kunnen maken, zou voor de inkoop van grondstoffen f 2.000, meer moeten worden betaald dan het oude product opbracht. Zou men het product wel tegen de hogere prijs verkopen, doch in de boeken de historische kostprijs calculeren, dan zou een schijnwinst van f 2.000,- worden gemaakt, omdat voor de inkoop van de nieuwe grondstof niet f 10.000,- maar f 12.000,- moet worden betaald en er dus in werkelijkheid geen sprake is van winst.
M.a.w. de opbrengst van het product moet ons in staat stellen nieuwe grondstoffen enz. te betalen om de productie voort te kunnen zetten en zo mogelijk daarboven een winst verschaffen.