Voor het in kaart brengen van een groot gebied moet men rekening houden met de bolvormigheid van de aarde. Voor het afbeelden van de aardbol of een gedeelte ervan op een plat vlak (kaartvlak) kent men verschillende projectiemethoden.
In Ned. gebruikt men meestal de s.p., o.a. voor de topografische en dekadastrale kaarten. Hierbij wordt in een bepaald punt M. binnen het af te beelden gebied, een raakvlak R aan de bol aangebracht. Vanuit de tegenpool O van dit punt, d.i. het punt waar de lijn vanuit M door het middelpunt van de aarde de
bol weer snijdt, worden alle punten in het gebied rondom M door rechte lijnen geprojecteerd op het raakvlak R. In de fig. worden de punten A, B enz. dus afgebeeld als A, B enz. Deze projectie heeft verschillende voordelen o.a. dat de vervormingen gering blijven en dat cirkels op de bol als cirkels in het kaartvlak worden afgebeeld. Door de projectie ontstaat een vergroting van het afgebeelde boloppervlak. Om deze zo klein mogelijk te houden, heeft men voor de kaart van Ned. geen raakvlak in het centrale punt M aangebracht, maar een vlak V evenwijdig hieraan. Hierdoor ondergaan lengten in de omgeving van het centrale punt (Amersfoort) een verkleining van ca 1 cm per 100 m, welk bedrag tot nul afneemt naarmate men zich verder van Amersfoort verwijdert (punten C; en daarna overgaat in een vergroting die maximaal ca 1 cm per 100 m bedraagt.