Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Spijsverteringsorganen

betekenis & definitie

De s. vormen tezamen het spijsverteringskanaal c.a. Het vangt aan met de mondholte, waarin zich de snijtanden, de kiezen en de tong bevinden.

Voor het vastgrijpen van het voedsel dienen de lippen en de snijtanden. Bij de dieren, die geen snijtanden in de bovenkaak bezitten, zoals de runderen, geiten, schapen, herten en antilopen, verleent de tong daarbij medewerking. Bij andere dieren b.v. de roofdieren, waarvan wij de hond en de kat als vertegenwoordigers kennen, dienen de haaktanden, die zeer sterk ontwikkeld zijn, om de prooi te grijpen en vervullen de snijtanden een ondergeschikte rol. Bij koeien, die in de bovenkaak geen snijtanden bezitten, zijn de snijtanden in de onderkaak beitelvormig, waardoor zij in staat zijn het voedsel, dat met de tong wordt vastgepakt, af te snijden; schaap, geit en hert pakken het gras tussen de snijtanden en de tandeloze bovenkaakrand vast en trekken het zo af, zonder hulp van de tong. Wanneer het voedsel zich in de mondholte bevindt, wordt het bij de planteneters (herbivoren) door de kiezen vermalen of bij de vleeseters (carnivoren) in kleinere stukken geknipt, waarbij de tong een belangrijke rol vervult door de voedselbrok telkens te verplaatsen. Tijdens het kauwen van het voedsel wordt het m.o.m. intensief met speeksel vermengd. liet speeksel is afkomstig van de speekselklieren, die onder de tong, in de wangen of onder het oor gelegen zijn.

Deze laatste, de oorspeekselklieren zijn de voornaamste en hebben een uitvoergang, die in de wang uitmondt en zo het speeksel naar de mondholte voert. De voedselbrok wordt dan doorgeslikt en komt via de zwelgkeel, die boven het strottenhoofd gelegen is, in de slokdarm terecht. De slokdarm is een lange buis, die van de keelholte langs de hals door de borstholte, tussen en boven de beide longruggen door, via het middenrif in de buikholte treedt en daar onmiddellijk in de maag uitmondt. De slokdarm is uit 3 lagen opgebouwd. De binnenste laag, het slijmvlies of de mucosa, is een sterk vlies, dat overlangs geplooid is, waardoor het in staat is bij het passeren van de voedselbrok door het verstrijken van de plooien ruimer te worden. Om dit slijmvlies heen bevindt zich de spierlaag of muscularis, die eveneens zeer krachtig is en voorn. bestaat uit rondom de slokdarm verlopende spiervezels, de z.g. transversale spiervezels.

Bij samentrekking dezer spiervezels, ook wel spierrok geheten, wordt de slokdarm plaatselijk vernauwd en wordt de voedselbrok voortgestuwd in de richting van de maag, waar hij ten slotte aankomt. De derde laag bestaat uit een dun vlies, dat zich als buitenste laag om de muscularis bevindt en de serosa geheten is.De maag is een holle zak, die links vóór in de buikholte gelegen is. De wand is eveneens uit 3 lagen, de mucosa, de muscularis en de serosa, opgebouwd. Deze maagwand is voortdurend in beweging, zodat de voedselbrij goed dooreengemengd wordt. Het slijmvlies van de maag bestaat uit 2 gedeelten. In de omgeving van de slokdarm is het bezet met kleine vlokken, de papillen, terwijl het overige gedeelte van het slijmvlies een groot aantal klieren bevat, die verteringssappen leveren. Door de beweging van de wand is de maag dus een roerapparaat, dat de innige vermenging van het voedsel met de verteringssappen en water mogelijk maakt.

Daarnaast is hij een verteringsorgaan. Hel voedsel ondergaat hierdoor een grote veranderingen wordt van voedselbrok tot voedselbrij.

De herkauwende dieren bezitten geen enkelvoudige maar een samengestelde maag. Het voedsel wordt bij de herkauwers slechts vluchtig gekauwd en daarna doorgeslikt. Bij hen bestaat de maag uit 3 z.g. voormagen en de eigenlijke verteringsmaag. Het voedsel komt in de eerste en grootste voormaag, de pensmaag, waarin het wordt geweekt en in gisting gebracht, waarbij grote hoeveelheden methaangas gevormd worden, waardoor in de pensmaag een zekere druk heerst. Na verloop van enige tijd gaat de pensinhoud over in de netmaag, die er a.h.w. een geheel mee vormt, en wordt bij kleine gedeelten opgerispt en in de mond teruggebracht. Dan wordt het voedsel duchtig herkauwd, waarna het voor de tweede maal wordt doorgeslikt en nu via de derde voormaag, de boekmaag, in de eigenlijke verteringsmaag, de lebmaag komt.

In de boekmaag wordt het voedsel nog eens goed dooreengemengd en fijn gewreven. Dan begint in de lebmaag de eigenlijke vertering.

Vanuit de maag komt de voedselbrij in de darmen, waarvan de wand eveneens uit 3 lagen bestaat. De darmen worden weer verdeeld in 2 onderdelen, de dunne darm en de dikke darm. De voedselbrij komt eerst in de dunne darm, de eigenlijke verteringsdarm. Het eerste gedeelte van de dunne darm heel twaalfvingerige darm. Dit gedeelte is kort en gaat over in de zeer lange nuchtere darm, die op zijn beurt weer overgaat in het laatste gedeelte van de dunne darm, de kronkeldarm. In de twaalfvingerige darm monden de uitvoergangen uit van de lever en de alvleesklier, welke laatste ook wel buikspeekselklier of pancreas wordt genoemd.

De beide uitvoergangen voeren respectievelijk de gal en het pancreassap in de darm. Deze beide producten zijn zeer krachtige verteringssappen. In het slijmvlies van de dunne darm komt een groot aantal klieren voor, die eveneens stoffen leveren, die de voedende bestanddelen van de voedselbrij omzetten en opneembaar maken. De lever is een donker grijsbruin orgaan, omkleed door een vlies en gelegen rechts voor in de buikholte, direct tegen het middenrif aan. De pancreas ligt in een U-vormige bocht, die gevormd wordt door de twaalfvingerige darm en het begin van de nuchtere darm. Nadat door de darmbeweging, die in principe gelijk is aan de beweging van de slokdarm, de voedselbrij door de dunne darm is gevoerd en tijdens dit transport een grote hoeveelheid voedende bestanddelen aan het lichaam heeft afgestaan, komt de rest in de dikke darm terecht.

De dikke darm wordt in 4 onderdelen gesplitst. Het zijn de blinde darm, de eigenlijke dikke darm, de karteldarm en de endeldarm, eindigend in de aarsopening. De dikke darm heeft een grote inhoud. Dit hangt samen met het feit, dat hier bacteriën de overhand krijgen, die vooral bij het paard de celstof in de voedselbrij aantasten, waarbij weer veel gassen ontstaan. Vlak bij de plaats, waar de dunne darm in de blindedarm uitmondt, bevindt zich de toegang tot de dikke darm. De in de eigenlijke dikke darm verder verwerkte voedselbrij komt dan in een dunner gedeelte van de dikke darm met een steviger wand, de karteldarm, waarin veel vocht aan de voedselbrij onttrokken wordt, die hierdoor meer en meer van natuur verandert en langzamerhand tot mest wordt.

Ten slotte gaat de karteldarm over in de endeldarm, het laatste gedeelte van het darmkanaal, dat in de aarsopening eindigt. Alle buikingewanden zijn aan het lendengedeelte van de wervelkolom bevestigd. Dit geschiedt door een plaatvormige overslag van het buikvlies, die hel betreffende ingewand omgeeft en het dus als een lusvormige ophangband aan de wervelkolom bevestigt. D. L. BAKKER.

< >