noemt men het verschijnsel, dat men de plantengezelschappen kan rangschikken in een reeks, waarbij de eenvoudigst gebouwde voorop, de meest gecompliceerde achteraan komen. Men let hierbij op de structuur (aantal lagen, aantal seizoenaspecten), de stabiliteit, het regencratievermogen, de grotere of kleinere zelfstandigheid der gezelschappen.
De reeks verloopt in grote trekken als volgt: luchtplankton, plankton, rots- en muurvegetaties, akkers en ruderale vegetaties, zeereep der duinen, watervegetaties, moerassen, graslanden, heiden, struwelen, bossen (z. Synsystematiek).