1. (maatschappijleer) De s. is de algemene wetenschap van het menselijk groepsleven. Als sociale wetenschap houdt zij zich bezig met de tussen-menselijke betrekkingen en de invloeden, die daarop werken en er van uitgaan.
Van de sociografie, geschiedenis en ethnografie (beschrijvende volkenkunde) onderscheidt de s. zich door haar theoretiserend, generaliserend (nomothclisch) karakter; van de ethnologie (vergelijkende volkenkunde) doordat de ethnologie zich uitsluitend met natuurvolken bezighoudt en bovendien meer omvat dan alleen de sociologie der primitieve samenleving ; van de overige generaliserende sociale wetenschappen (o.a. econ.), doordat zij niet een bepaald aspect van het sociale leven, doch de samenleving als zodanig tot zelfstandig studie-object heeft, in tegenstelling tot de rechtswetenschap is de s. - althans in de zin van empirische s. geen normatieve wetenschap; zij pretendeert niet te weten hoe het moet zijn, doch tracht vast te stellen hoe het is. Al zal dus de s. niet als b.v. de economie een bepaald aspect van het maatschappelijk leven abstraheren en dit als een geheel zelfstandig object in beschouwing nemen, ze kent wel degelijk specialisatie. Godsdienst-s., rechts-s., de s. van denken en wetenschap (Wissenssoziologie) zijn zelfstandige gebieden, waarin bijzondere sociale verschijnselen als godsdienst, recht, filosofie en wetenschap worden onderzocht in hun samenhang met de samenleving als geheel.De studie van de samenleving van het platteland is tot een speciale tak der s. uitgegroeid (plattelandss.), die vooral in de Ver. St. onder de naam rural sociology ijverig beoefend wordt.
2. (plantk.) Tak van de botanie, die zich bezighoudt met de bestudering van het plantendek m. b.v. gedefinieerde vegetatie-eenheden, die men gewoonlijk plantengezelschappen noemt (z. verder Plantensociologie en Vegetatiekunde).