Onder r. worden voedermiddelen verstaan, met relatief weinig voederwaarde. Soms wordt het ruwvezelgehalte bij deze definitie betrokken, doch deze kan hier beter buiten worden gehouden: bieten b.v. bevatten weinig ruwvezel, maar toch behoren zij tot het ruwvoer.
R. vormen de tegenhanger van krachtvoeders (b.v. meel), die juist rijk zijn aan voedingsstoffen (en ook weinig ruwvezel bevatten). Een scherpe grens is zeer moeilijk aan te geven. Zeer bekende r. zijn: gras, klaver, hooi, persvoer, hakvruchten, stro, natte pulp, aardappelvezels e.d. Het kunstmatig gedroogde product van gras, lucerne of klaver neemt een tussenpositie in; m.o.m. hetzelfde kan worden gezegd van gedroogde pulp. Speciaal in de rundvee-, paarden-, schapen- en geitenvoeding spelen de r. een zeer belangrijke rol; varkens en kippen zijn meer aangewezen op krachtvoeders.