De o. vertoonde zich sinds de aanvang dezer eeuw op heideontginningen in het
O. van Ned., vooral na 1920, toen de kunstmeststoffen meer en meer de organische mest bij het ontginnen verdrongen. Vooral haver en rogge, en in mindere mate erwten, waren er aan onderhevig. De ziekte openbaart zich bij granen door vergeling van de bladeren, waarbij de bladpunten wit worden. Erwten vergelen en vertonen slappe bladeren. De groei stagneert en in ernstige gevallen sterft het gewas af.
Daar de o. kon worden voorkomen door bemesting met 30-60 t/ha compost werd zij oorspronkelijk toegeschreven aan een slechte ongewenste omzetting van de oorspronkelijke heidehumus, welke door compost verbeterde. In 1925 bleek evenwel, dat de o. werd veroorzaakt door een tekort aan voor het gewas beschikbaar koper, zodat de gunstige compostwerking zowel berustte op het kopergehalte van deze meststof als op het door de gunstiger omzettingen in de bouwvoor beter voor het gewas ter beschikking komen van dit sporenelement (z. Kopergebrek).