is het onderzoek naar de flora en fauna der microben in de grond. Het doel van het m. g. is tweeledig: enerzijds wil men zich een oordeel vormen over het aantal en anderzijds is het van belang om te weten welke soorten aanwezig zijn en wat deze doen.
Met de ons tot nu toe ter beschikking staande middelen is het niet mogelijk om het juiste aantal bacteriën in de grond te bepalen. Men kan echter verschillende methoden volgen om zich hieromtrent een globaal oordeel te vormen. Mits men zich goed de tekortkomingen van elk der methoden voor ogen stelt en bij elk onderzoek steeds slechts de uitkomsten van dezelfde methode met elkaar vergelijkt, krijgt men vergelijkbare uitkomsten, die een indruk geven van het aantal, dat in de grond aanwezig is. Bij de meest gebruikelijke methode verdeelt men een bepaalde, zeer geringe hoeveelheid grond b.v. 1/100.000 g, in suspensie gebracht, over een vaste voedingsbodem in een petrischaal en plaatst de schaal bij een temp. vanb.v. 30oC. Na 5 dagen telt men het aantal kolonies, dat zich op de plaat ontwikkeld heeft. 100.000 x dit getal geeft dan het aantal kweekbare kiemen per g grond, dat zich onder de gegeven omstandigheden heeft kunnen ontwikkelen. Dit aantal is belangrijk kleiner dan het werkelijke aantal levende microben per g grond, omdat geen voedingsbodem en geen kweekomstandigheden gevonden kunnen worden, waarbij alle microben zich kunnen ontwikkelen.
Om iets over de soorten van de microben te weten te komen, gaat men uit van de methode der selectieve voedingsbodems, waardoor men de microben splitst in groepen met gelijke werkzaamheid. Belangrijke groepen zijn: cellulose-splitsers, eiwitsplitsers, ureum-splitsers, stikstofbindende en nitrificerende bacteriën; ook kan men een scheiding maken tussen aërobe en anaërobe bacteriën, tussen sporevormers en niet sporevormers enz.