Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Kiemen

betekenis & definitie

noemt men de ontwikkeling van de in een zaad besloten kiem tot een zich zelfstandig voedende kiemplant. Deze pas na een kiemrust mogelijke ontwikkeling is gebonden aan vocht, licht en temp., voor elke soort in een bepaalde verhouding.

Het k. begint met het opnemen van water, het zaad zwelt op, doet de zaadhuid barsten, zodat de zich het eerst ontwikkelende hoofdwortel naar buiten kan komen en zijn gewone functies volbrengen. Ondertussen groeit de kiem uit, gevoed door de reservestoffen, die opgelost en gemobiliseerd worden door de enzymen afscheidende zaadlobben. De langer wordende hypocotyl brengt het pluimpje boven de grond en bij een deel der Dicotylen ook de zaadlobben, die dan groen worden en assimileren. Tegenover deze epigaeisch kiemende soorten staan de hypogacisch kiemende soorten, waarvan de zaadlobben in het zaad onder de grond blijven en uitsluitend als zuigorgaan dienst doen. Bij de Monocotylen blijft het enige cotyl als regel in het zaad, maar bij de Gymnospermen komen de in twee- of meervoud aanwezige zaadlobben boven de grond. Ook de beginontwikkeling van sluifmeelkorrels en van de sporen van lagere planten noemt men kiemen.

< >