haar- of veerluizen. Orde van kleine en zeer kleine, ongevleugelde insecten met onvolledige gedaanteverwisseling (ametabolie), die als ectoparasieten in de vacht van zoogdieren en vogels leven en zich voeden met de producten der huid.
Men kent ca 1500 soorten; zij zijn nauw verwant aan de echte luizen, o. Anoplura, waarmede zij door oudere auteurs werden verenigd, maar zij onderscheiden zich hiervan door het bezit van bijtende en kauwende monddelen. Overigens is hun lichaamsbouw door de levenswijze gereduceerd, antennen hoogstens 5-ledig, ocellen ontbrekend, facettenogen zwak ontwikkeld, tarsus1-2-ledig, achterlijf zonder aanhangsels. De meest algemene soorten zijn cosmopolitisch. Trichodectes equi L., bovis L., ovis L. en canis L. resp. op het paard, rund, schaap en hond; Menopon pallidum NITZSCH op kippen, Columbicola columbae L. (Lipeurus baculus NITZSCH) op duiven. Deze insecten kunnen zich bij tijden sterk vermenigvuldigen en wel wanneer hun resp. gastheren, paarden, koeien en kippen b.v. in minder gunstige omstandigheden verkeren. Bestrijding is i.h.a. gemakkelijk met wassingen met Pyrethrum-, Derris-, of DDT-houdende middelen. Ook de behandeling met S02-dampen, zoals die tegen schurft wordt toegepast, is afdoende.