D.m.v. de erfelijkheids-analyse (z. Mendelsplitsing) leert men de afzonderlijke erfelijke eenheden, erfelijke factoren of genen genoemd, in de vorm van factoren- of genenparen kennen.
Bij de erwt b.v. het f. voor stengel hoogte, aan te duiden met H-h: H = factor (gen, allel) voor hoge stengel en h = factor voor lage stengel. M.b.t. dit ene f. kan de erfelijke aanleg of het genotype van een plant zijn HH (homozygoot hoog), hh (homozygoot laag) of Hh (heterozygoot; phaenotypisch hoog, doordat de factor voor hoog dominant is over die voor laag).