Equus asinus, vindt men tegenwoordig alleen nog in wilde staat in Somaliland en Danakilland en is waarschijnlijk het eerst (meer dan 5000 j.v.Chr.) gedomesticeerd in Somaliland en vandaar via Abessinië en Egypte verspreid rondom de gehele Middellandse Zee. Hij wordt voorn, in bergachtige streken gebruikt als huisdier (rij- en lastdier) en ontleent voor de mensheid verder vooral zijn betekenis aan de muildier- en in mindere mate aan de muilezelfokkerij, waar hij bij gebruikt moet worden.
De twee belangrijkste rassen zijn de Nubische e. met een donkere aalstreep over de rug en zwarte oorvlekken en de Somali-c. die ook een aalstreep heeft maar verder te herkennen is aan een soort zebra-tekening op de poten (voorn, op onderarm en schenkel, maar ook wel lager). De e. onderscheidt zich van het paard door een grovere kop met lange oren, een onbehaard staartlichaam, het ontbreken van de zwilwratten aan de spronggewrichten en een ander stemgeluid (balken).
Ezels zijn uiterst sober, stellen weinig eisen aan het voer, doch hebben een uiterst onaangenaam karakter, wat ze als gebruiksdier minder geschikt maakt.