De gebruikswaarde, die land- en tuinbouwproducten voor de consument bezitten; deze omvat:
a) eigenschappen van het uiterlijk in rauwe toestand, b.v. de knolvorm van aardappelen,
b) hoeveelheden afval,
c) eigenschappen die tijdens de bereiding aan de dag treden, b.v. het afkoken van aardappelen en tenslotte
d) de eigenschappen van het bereide product, o.a. smaak, geur, structuur en kleur.
Deze laatste (d) zijn vooral in Ned. van grote betekenis. De c. wordt eensdeels bepaald door het ras, - het aardappelras Bintje is meestal minder bloemig dan het ras Noordeling - en anderdeels door uitwendige factoren als grond, bemesting, klimaat, groeistadium bij het oogsten (vooral bij doperwten van betekenis), besproeiings middelen tegen ziekten en plagen, oogstmethoden, en bewaring.
Verschillende eigenschappen van de c. vertonen een samenhang met factoren der chem. samenstelling. Binnen het ras is er b.v. bij uitgerijpte aardappelen een vrij nauwe samenhang tussen de eigenschappen afkoken en bloemigheid enerzijds en het drogestof- en zetmeelgchalte anderzijds.
Voor de beoordeling van de onder c) en d) genoemde eigenschappen wordt de kookproef toegepast.