Op grond van art. 36 van de Instructie van de Raad van Binnenlandse Zaken de Landb. betreffende werd in ieder Departement en in het Landschap Drenthe in 1805 door de Raadpensionaris een c. ingesteld. In het departement Holland werden er twee benoemd: één benoorden en en één bezuiden de Rijn.
Het aantal leden ener commissie wisselde van 7 tot 12. De Commissies moesten bestaan uit geoefende landbouwers of anderen bedreven in landbouwkundige zaken en aan elke Commissie werd zo mogelijk een ervaren veeartsenijkundige toegevoegd. De leden moesten hun betrekking kosteloos waarnemen, doch genoten reis- en verblijfkosten. Dit gold als een bewijs van vaderlandsliefde en belangeloze zucht ter bevordering van de vaderlandse landb. De secretaris genoot wel een tractement; doch dit werd eerst vastgesteld na een jaar werken, dus op een ogenblik, dat men een beter inzicht in zijn arbeid had.
De commissies hadden tot taak de Overheid van advies te dienen op alle punten, welke betrekking hadden op de landbouw. Eenmaal per jaar was er een vergadering van de afgevaardigden uit de respectievelijke commissies, onder voorzitterschap van de betrokken Secretaris van Staat. De Commissies hebben ongetwijfeld nuttig werk verricht - zij hebben de belangstelling voor de landbouwvraagstukken gestimuleerd. Het boerenelement was zwak in de Commissie vertegenwoordigd. Bij het opkomen der vrije organisaties verminderde hun betekenis; zij werden in 1851 bij K.B. opgeheven.