De bevoegdheid, een agrarisch eigendom overeenkomstig zijn bestemming te gebruiken: te bebouwen en te bewerken, en de vruchten daarvan te trekken. De pachter heeft het bouwrecht; ook de vruchtgebruiker en de beklemde meier.
‘Bouw’ wordt hier uiteraard gebruikt in de zin van land-, tuin- en bosbouw, inclusief veeteelt.
In de wereld van bouwgrondexploitanten, architecten en aannemers spreekt men ook van bouwrecht, doch in een geheel andere betekenis.