noemt men in een bosbedrijfseconomie de leer, die de bosrente als maatstaf voor de berekening van de omloopstijd van een houtsoort aanbeveelt. De voordeligste omloop is dan die, waarbij de gemiddelde bosrente culmineert.
Bij deze z.g. waarde omloop) zal een normaal opgebouwd bos jaarlijks de hoogste bosrente of geldswaarde afwerpen. In de praktijk leidt dit tot zeer lange omlopen, waarbij de bodemproductiviteit goed op peil is te houden. Het zwakke punt van deze leer is echter, dat zij geen rekening houdt met de voor deze maximale bosrente benodigde kapitalen. Bij het stijgen van de leeftijd zal de gemiddelde bosrente (in hoofdzaak verkregen uit de jaarlijkse kap) nog lang blijven oplopen door het toenemen van de staande houtvoorraad. De verhouding tussen rente en kapitaal is dan echter reeds lang minder gunstig geworden en daarom moet deze leer uit een rentabiliteitsoogpunt beslist worden veroordeeld. Toch blijft men in houtinvoerlanden er aan vast houden, omdat men hierbij minder afhankelijk is van het buitenland en in tijden van nood (oorlog) de grote houtvoorraden een reserve vormen, waarop men enige tijd kan teren.