Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Banaan

betekenis & definitie

De b. behoort tot de fam. der Musaceae en de onderfam. der Musoideae. Deze omvat o.a. het gesl.

Musa, dat weer wordt onderverdeeld in de groepen Physocaulis, Rodochlamys en Eumusa. Tot de groep Eumusa behoren alle soorten Musa, die eetbare vruchten vóórtbrengen. Hiertoe rekent men een honderdtal var. die in de tropengordel van de gehele wereld voorkomen. De var. met eetbare vruchten zijn nog te onderscheiden in die, welke in rauwe toestand zijn te nuttigen en die, waarvan de vrucht gekookt moet worden. De eetbare var. behoren tot de volgende soorten:

Musa acuminata COLLA, Musa cavendishii PAXT, Musa paradisiaca L.. Er heerst nogal verschil van inzicht over de nomenclatuur der b., hetgeen ongetwijfeld mede is toe te schrijven aan het optreden van soortskruisingen en aan liet ontstaan van afwijkende vormen door knopmutatie. Het gevolg hiervan is, dat er allerlei overgangstypen zijn ontstaan, die men bij oppervlakkige beschouwing moeilijk van elkaar kan onderscheiden. Het verschil in physiologisch opzicht kan echter bijzonder groot zijn. Bovendien moet men aannemen, dat verschillende typen onder verkeerde namen worden verspreid, hetgeen de verwarring nog groter maakt.

Tot de Musa acuminata COLLA behoort de Gros Michel. Het is de bekende Fyffes-b., die ook Bluefields en verkeerd Bumulan genoemd wordt en die identiek is met pisang ambon. De Jamaica- en Kameroen-b. zijn modificaties van Gros Michel. Deze b. wordt vooral geteeld, omdat ze door haar resistentie tegen mechanische beschadiging zo uitstekend geschikt is voor vervoer. Voorts kan ze in tamelijk onrijpe toestand geconsumeerd worden. Wel heeft zich het typische bananen-aroma dan nog niet ten volle ontwikkeld, maar het publiek neemt hier tot nu toe genoegen mee.

Naast de goede kenmerken bezit de Gros Michel ook slechte eigenschappen. Zo is zij vatbaar voor Fusarium cubense, de Panama-ziekte. Voor ziekten die andere var. aantasten is zij eveneens gevoelig.

De M. cavendishii zijn te onderscheiden in 3 ondergroepen: le de lage vorm, type der Canarische Eik, o.a. de dwerg-b.; 2e de middelhoge vorm, Governor of Grand Chinese, waarschijnlijk identiek met Congo; 3e de hoge vorm, o.a. de Lacatan = Bumulan. De beste eigenschappen der dwerg-b. zijn, dal zij zeer geurig is en immuun voor de Panamaziekte. Als nadeel staat hiertegenover, dat zij slechts goed verpakt verzonden kan worden, daar zij buitengewoon gevoelig is voor mechanische beschadiging en gemakkelijk door allerlei schimmels tijdens het vervoer kan worden aangetast. De handel acht het voorts een nadeel, dat zij rijp verhandeld moet worden, omdat na het consumabel worden spoedig minder gewenste rijpingsverschijnselen optreden, waaronder de z.g. lenticellenvlekken.

Op de Congo werd de aandacht gevestigd door de United Fruit Company wegens haar immuniteit voor de Panama-ziekte. Toch werd ze nimmer in het groot verbouwd, omdat men in de mening verkeerde, dat zij niet in het bezit is van ‘shipping and selling qualities’. Proefnemingen in Sur. en Ned. hebben aangetoond, dat bij een goed ingericht vervoer, de moeilijkheden, die voortspruiten uit het feit, dat de Congo rijper op de markt gebracht moet worden dan de Gros Michel, vrijwel geheel vermeden kunnen worden.

De mogelijkheid bestaat, dat onder de naam Congo typen voorkomen, die in eigenschappen van elkaar afwijken. Een zustertype van de Congo is de Lacatan, die hoger opgroeit en slankere vruchttrossen vormt. Zij stelt hogere eisen aan de bodem en heeft langere tijd nodig om vruchten voort te brengen.

Naast de rauw eetbare b. wordt de z.g. kook- of meelb. geteeld, die tot de groep der paradisiaca behoort. Deze b. wordt in rijpe toestand geschild, gesneden en na gedroogd te zijn tot meel verwerkt. Voorts worden de vruchten in gebakken of gestoofde vorm genuttigd. De cultuur van dit type is geheel afwijkend van die der ect-b. Men laat ze gewoonlijk niet langer dan één jaar ter plaatse groeien, terwijl men dan een zware bemesting toepast.

Behalve de genoemde soorten Musa verbouwt men op de Philippijnen nog Musa textilis NEES, die de z.g. Manilla-hennep levert.

De Musa ensete GMEL., die men als sierplant gebruikt in Eur., behoort tot de Physocaulis-groep. Van deze M. kan men het merg van wortel en stengel eten. Op diverse plaatsen tracht men thans door kruising bananen-typen te krijgen, die goede cultuureigenschappen bezitten en tevens immuun zijn voor allerlei schimmels en insecten; tot heden is dit echter nog niet gelukt.

Zeer waarschijnlijk is de b. afkomstig uit tropisch Z. Az., waar volgens REYNOLDS nog half wilde vormen van de eet-b. voorkomen. Vandaar heeft de plant zich over de tropen en subtropen verbreid. Deze verbreiding heeft al vroeg plaats gevonden, indien men afgaat op afbeeldingen die men in grotten en oude tempelruïnes aantreft. Ook wordt in de Bijbel, in de Koran en andere heilige boeken gesproken van vruchten, die zeer waarschijnlijk b. waren. De bekende druiventros van Kanaan is oorspronkelijk wel een bananen-tros geweest.

Ook op de Polynesische eilanden en in trop. Am. kwam de b. reeds vroeg voor en het is vooral in Midden Am. en W. Ind., dat de cultuur later op grote schaal werd uitgeoefend. Grootcultures vestigden zich ook op de Canarische eilanden, in Z. Am., Afr. en op de eilanden van de Stille Oceaan. Alen leze hieromtrent ‘Die Banane’ van Dr Jon. TOPPEL.

De grootcultuur der b. voltrekt zich in streken met een temp., die ligt tussen 10 en 30°C en waar men over een goede grond beschikt, die gedurende het gehele groeiseizoen een voldoende hoeveelheid vocht bevat om de b. van het benodigde water te voorzien. Is de grondwaterstand te hoog, dan moet men water afvoeren; in het tegenovergestelde geval is irrigeren gewenst. Dit laatste vindt dan ook in vele gebieden plaats, zo o.a. op de Canarische eilanden.

Alhoewel de b. op verschillende grondsoorten geteeld wordt, eist deze plant in elk geval een hoog humusgehalte van de bodem. Zware kleigrond is ongeschikt, maar kan op vele plaatsen geschikt gemaakt worden door vermenging met een humeuze bovengrond. Uit analyses van een toebereide bananengrond op de proefvelden in Sur. blijkt, dat bekalken daar geen overbodige luxe zal zijn; ook het mesten met een fosforzuur-meststof kan zeer belangrijk wezen.

De grond in Sur. is zeer ijzerhoudend, zodat het fosfor gemakkelijk gefixeerd wordt. Tenslotte is gebleken, dat er bij de cultuur een gunstig resultaat is te verwachten van een stikstofbemesting. In elk geval wezen proeven in Sur. uit, dat een oordeelkundige bemesting zeer nuttig kan werken. Als voorbeeld diene, dat op de goed bemeste velden in het 5e jaar bossen van 22 kg werden verkregen.

Na een goede voorbereiding van ontgonnen poldergrond door ‘tjappen’ (hakken),vorken of frezen (een 6 PK-frees kan werk verrichten voor 10 man) worden bedden aangelegd. Elders, waar men geen wateroverlast heeft te vrezen, wordt in het open veld geplant. De plantafstand varieert in verschillende streken van 8-16 voet. Bij de kleinste afstand rooit men later planten weg, zodat de afstand dan dubbel zo groot is. Het dicht uitplanten levert het eerste jaar aanzienlijke voordelen op, later niet meer.

De b. is een vaste plant, die uitlopers vormt en door middel hiervan gemakkelijk vermenigvuldigd kan worden. Het is echter ook mogelijk om het basale gedeelte van de schijnstam ongedeeld of in stukken verdeeld over te planten.

De beste methoden van voortplanting zijn:

1. Bij gebrek aan plantmateriaal, de van rotte en beschadigde delen gezuiverde knol (basale deel, schijnstam). Alleen op zware bodem succesvol;
2. Oude knol in stukken snijden. Elk stuk moet 2 ogen bevatten. Toe te passen bij nog groter gebrek aan plantmateriaal;
3.1 m hoge loten zo dicht mogelijk bij de knol afsteken. Deze loten zijn dan 6-8 mnd oud (‘swordsuckers’);
4. Loten als voren, maar deze inkorten tot 20 cm boven de knol. Deze ‘suckers’ worden horizontaal in de grond gelegd.

De laatste methode is de beste, vooral op wat vochtige grond. Kort na het planten neemt men alle scheuten weg, behalve die, welke men door wil laten gaan (‘maidensuckers’).

De planttijd is afhankelijk van de streek waar de teelt plaats vindt. FAWCETT beveelt in ‘The Banana’ aan om in Mrt te planten en in minder gunstige streken in Jan.-Febr. In Sur. is Nov. de beste maand. Men verwijdert dan de overtollige suckers vóór Juni. In Oct. laat men dan weer een suckcr staan en vervolgens heeft dit opnieuw in Febr. plaats. Alle andere suckers worden weggenomen.

De 3e snoei voert men uil als de hoofdas een tros heeft gegeven. De le oogst heeft plaats in Nov.-Jan. (= 14e mnd na het planten). De 2e oogst in Juni (ca 12 mnd na het snoeien vóór Juni; de 3e oogst binnen 15 à 16 mnd na het snoeien in Oct. Na het oogsten wordt de stam afgeslagen en blijft de stomp staan tot een algemene reiniging van het veld plaats vindt, waarbij men dan alle oude delen verwijdert tot op het rhizoom. Het gat, dat ontstaat, wordt gevuld met naburige bovengrond. Door het op bepaalde tijden wegnemen en laten staan van de suckers kan men de oogst regelen.

De totale productie aan bananen was vóór de laatste wereldoorlog ca 10.000.000 trossen, hetgeen overeenkomt met een hoeveelheid van 200 milliard vruchten. Men rekent in Midden Am. het eerste jaar op maximaal 380 trossen p. ha (gemiddeld ca 190). In het 2e jaar en later op gemiddeld 840 trossen p. ha per jaar. In Sur. werden op de proefvelden van de ‘Subamy’ hogere opbrengsten verkregen. Men nam daar 2 rijen op één bed. Bij dichte beplanting 3 rijen.

In ’t laatste geval werd het bed 35 voetbreed genomen. Dichte beplanting leverde in Sur. voordeel op m.b.t. de productie in het eerste jaar, nl.: 1½ X meer trossen per ha van goede kwaliteit; verder was een goede onkruidbestrijding mogelijk, terwijl men minder last had van omzwaaien bij stormwind en gemakkelijk kon herbeplanten.

De b. worden door allerlei ziekten en plagen aangetast. De belangrijkste is de bananen-verwelkingsziekte, Panama-ziekte veroorzaakt door Fusarium cubense, waartegen momenteel nog weinig te doen is en die de cultuur van de Gros Michel over de tropengordel der gehele wereld ernstig bedreigt.

Bladvlekken worden veroorzaakt door Cordana musac, Helminthosporium torulosum e.a. In Austr. kwam o.a. reeds lang de Cercospora musae voor, die daar de zo schadelijke Sigatoka-ziekte veroorzaakt. Deze bladvlekkenziekte is in 1933 voor het eerst in Trinidad en in Sur. waargenomen en is daarna in alle bananen-producerende landen van W. Ind. en Centr. Am. geconstateerd. Het is in Sur. gebleken, dat men deze ziekte uitstekend bestrijden kan met koperbevattende middelen. Tijdens het vervoer kunnen de vruchten door schimmels worden aangetast, terwijl ook andere oorzaken de b. waardeloos kunnen maken.

Om zoveel mogelijk beschadiging te voorkomen, moeten de vruchten van het oogsten af zo zorgvuldig mogelijk behandeld worden. Kneuzing veroorzaakt bij het narijpen der vruchten zwarte vlekken. Verder moet er in de vervoerruimte tijdens de verzending een goede temp. heersen, terwijl ook de vochtigheid goed moet worden geregeld en het koolzuurgehalte niet hoog mag oplopen. Te lage temp. veroorzaakt ‘chilling’ (lage temperatuursbeschadiging), waardoor de vruchten later slecht kleuren. te hoge temp. geeft te vroege rijping; te hoge vochtigheid bevordert het optreden van schimmels. Elke bananen-var. stelt haar bijzondere eisen. Ook mag de reisduur niet te lang zijn.

Na aankomst in het land van consumptie moeten de b. worden nagerijpt, hetgeen gebeurt in rijpingscellen, die meestal door middel van gasvlammen verwarmd worden tot temp. van 20-27 C. In deze cellen moet een vochtigheid heersen van 80-97% en moet de lucht continu ververst worden om CO2-ophoping te vermijden. Het is aan te bevelen kleine doses lichtgas, aethyleen of ander gas aan de circulerende lucht toe te voegen.

De voedingswaarde van de b. is groot. In vergelijking met andere vruchten blijkt, dat zij percentsgewijs het hoogste gehalte aan koolhydraten heeft. Dit is ook het geval met het eiwitgehalte en het gehalte aan voedingsstoffen. TOPPEL geeft aan, dat als men de voedingswaarde van b. op 100 stelt, die van peren 60 en van sinaasappels 33 is. De voedingswaarde is te stellen op 230 calorieën per kg.

Op kleine schaal worden uit b. enkele producten gefabriceerd, waarvan de voornaamste zijn:

1. Bananen-meel: dit wordt bereid uit onrijpe en rijpe vruchten. In het eerste geval bevat het meel veel zetmeel en weinig suiker; in het laatste geval is dit omgekeerd. Er zijn verschillende primitieve droogmethoden in gebruik. Daarnaast worden echter ook moderne tunnel-, kast- en walsdrogers toegepast. Vóór het drogen worden de vruchten behandeld met zwavelig zuur. Toepassingen: therapeutisch, in dranken en in bakkerijproducten:
2. Bananenvijgen: dit zijn gedroogde b.:
3. Voorts worden b. verwerkt in alle mogelijke lekkernijen. ‘Bananenkofïie’ kan verkregen worden door roosteren van bananen-meel. Bananen-chips kunnen op dezelfde wijze worden bereid als aardappelchips. Gezien het hoge koolhydraatgehalte van b. wordt er soms alcohol, wijn en azijn uit gefabriceerd. Tenslotte kan men ook jam uit b. maken.
A. M. SPRENGER.

< >