Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Altijdgroenen

betekenis & definitie

Benaming voor een groep planten, die in de winter groen blijven. Gewoonlijk gebruikt men deze term alleen voor houtige gewassen en vaak spreekt men dan van wintergroene planten.

Bij houtige gewassen onderscheidt men half- en geheel altijdgroenen; bij de eerste vallen de bladen op het einde van de eerste winter af, soms zelfs reeds na een strenge vorst (Ligustrum); de meeste echter behouden hun bladen enkele jaren. Bekende altijd groene struiken zijn: hulst, Aucuba, vele Rhododendron-soorten. Kruidachtige gewassen zijn ook vaak altijd groen; het zijn die, waarvan de bladen in de winter niet afsterven; hiertoe behoren vele grassen (weidegrassen), rozettenvormende planten (Digitalis) en vele vaste planten (Saxifraga).

< >