Zeelt, vissen op - - Haast onbegrijpelijk, dat deze mooie zoetwatervis die bovendien nog zeer smakelijk is (als u hem maar eerst een paar dagen in de badkuip hebt laten zwemmen om zijn grondsmaak kwijt te raken) toch nog zo weinig wordt gevangen, vooral ook doordat de meeste hengelaars er niet spe¬ciaal op uitgaan. Toch kan dit wel degelijk met succes gebeuren.
We kunnen de zeelt in haast al onze polders aantreffen, maar hij komt ook wel in plassen, meren, kanalen e.d. voor. Daar heb ik hem nooit spe¬ciaal belaagd, maar wel bij toeval gevangen. Voor de polder staat de zaak echter anders.
De gangbare mening is, dat hij vaste ,paden’ volgt, die hij regelmatig af zwemt. Of dit waar is of niet: ik ken bepaalde hoekjes en gaatjes in de polder waar hij steeds te vangen valt. Ik moet hierbij vertellen, dat het polderwater waar ik vis vaak zo begroeid is, dat er zo niet te vissen valt en dus maken mijn visvrienden en ik daar bepaalde stukken schoon. Dat kan gebeuren door er een om een stuk ijzer gewonden prikkel¬draad doorheen te halen, maar ook door er twee tegen elkaar gebonden koppen van harken door te trekken; zelfs met een enkele hark bereikt u al heel wat.
Het mag desnoods op de visdag zelf gebeuren, want de zeelt schrikt er niet erg, althans niet lang van en er wordt zelfs beweerd dat hij op zulke omgewoelde stukken als heel gauw komt snuffelen of er iets van zijn gading te vinden is. Voor de waarheid hiervan kan ik niet instaan. Strooi in elk geval direct na het schoonmaken van zo’n stek wat luchtig voer in het water.
Zeelt is een alleseter en ik heb hem gevangen aan de vlok, aan maden en aan de worm. Deze laatste pakt hij bij voorkeur, maar het nadeel is, dat de baars er dikwijls vlugger bij is dan hij.
De zeelt is wel een zeurpiet bij het eten. Hij pakt het aas heel voorzich¬tig, of snuffelt er langdurig aan. De dobber kan even worden weggetrok¬ken (meestal langzaam en niet met zo’n ruk als kleine voorntjes plegen te doen) en komt weer terug. Echt op de manier, waarop ook de paling vaak te werk gaat. Sla dus pas aan als de dobber werkelijk wegblijft.
Bij het zeeltvissen dient u het lood — zo weinig mogelijk, maar wel al naar de omstandigheden vereisen — vlak onder de dobber te plaatsen met in het ergste geval nog een heel klein flintertje bladlood wat dichter bij de haak. Ik neem als haak — u weet het nu haast wel — weer een limerick met halflange steel, maar ditmaal niet al te klein. Een grote vlok, een flinke dot maden en een fikse pier moeten er aan.
Als hengel kan een vaste hengel dienstdoen, maar de lijn moet wel op dit soort water berekend zijn, want u vindt de zeelt haast altijd tussen de planten of andere begroei¬ing. 24/00 is niet overdreven.
Een andere methode om achter de zeelt aan te gaan is het aftasten van het water op de manier die ik al be¬schreven heb bij het vissen op baars. Het kan met drijvertjes op het snoer, of alleen ,op gevoel’. Ook met de plomphaak valt vaak zeelt buit te maken.