Gul, vissen op — - Gul is jonge kabeljauw en hij komt in het najaar en in de winter dicht¬bij de kust. Of het waar is weet ik niet, maar ik heb horen verluiden, dat hij ons de laatste jaren steeds vroeger komt bezoeken.
Juist op het moment dat ik deze regels schrijf — het is nog niet eens november en voortdurend zacht weer — krijg ik van alle kanten bericht, dat er aan de kust — ook hier in Schevenin¬gen — regelmatig en in goede hoe¬veelheden gul wordt gevangen. Over het vangen van gul zijn halve boe¬ken volgeschreven en het wordt zeer diepgaand behandeld in het reeds meermalen genoemde boek van Iwan Garay en Cor van Heugten ,Zeehengelen’. Wie werkelijk spe¬ciaal op gul wil vissen zou ik willen aanraden: één flinke haak, beaasd met een paar zeepieren, een grote zager, of spiering, mossel e.d.
Wat de methoden van gul vissen en het daarbij gebruikte materiaal be¬treft, moet een onderscheid worden gemaakt volgens het volgende sche¬maatje:
Van de wal af van het strand (geen stortkeien) van golfbrekers, havenhoofden en pieren Van de boot uit Wie van het strand af vist, waar geen stortkeien liggen, moet de gul, zoals alle zeevis trouwens, zoeken in de geulen die evenwijdig aan het strand en de zandbanken lopen en vooral ook de muien, waar het water een geul heeft uitgesleten tussen de zandbanken. Over het algemeen heeft de hengelaar hier niet zoveel obstakels te vrezen (hoewel het ver-wonderlijk is, hoezeer de meeste vissen — paling vooral! — de kunst verstaan zich toch nog tegen de grond vast te zetten. Desondanks acht ik een lijn van 24/00 op dit ter¬rein sterk genoeg. Zelf heb ik in Kijk¬duin een gul van achttien pond aan een dunnere lijn weten te bemachtigen.
Bij het binnenslepen hoeven we in zo’n geval niet eens een krach¬tig beroep op de molen te doen: al achteruitlopend kunnen we de vis, ook al door telkens het gewonnen stuk lijn in te draaien, vrij gemak¬kelijk in het ondiepe en aan de kant krijgen. De afhoudertjes die we hierbij gebruiken kunnen bestaan uit de gewone in de lijn gemaakte lus die dan doorgeknipt wordt, maar dan hebben we een knoop die een flinke verzwakking van de lijn betekent. Betere afhouders maakt u door middel van een bloedknoop. In het boek van Garay en Van Heugten wordt bovendien nog een afhouder van stug nylon ge¬propageerd, maar de omschrijving hiervan moet ik uit ruimtegebrek achterwege laten.
Voor het vissen van het strand af kunt u zonder veel gevaar wel meer dan één afhouder met haak monte¬ren, maar ik zou het toch maar bij hoogstens twee laten. De zijlijntjes zo ver uit elkaar zetten, dat ze niet met elkaar in de war kunnen komen.
Op de bekende metalen afhouder¬tjes ben ik nooit dol ge¬weest. Hun voordeel is, dat er geen knopen in de lijn aan te pas komen, maar hun nadeel, dat ze gemakke¬lijk scheef trekken en — dit volgens genoemd boek — dat er vaak onge¬wenste trilling door wordt overge¬bracht die de vis afschrikt.
Het lood neemt u altijd in verhou¬ding tot de stroomsterkte maar dan toch nog zo licht mogelijk.
Wat de haak betreft kom ik even in conflict met de twee experts die onze hengelsportliteratuur met een mooi boek hebben verrijkt. Zij be¬velen een grote haak aan, Octopus nr 5—0. Die is mij te groot. Ik heb steeds volstaan met een kleinere Octopus en vooral langs onze kust, waar vaak veel gul van niet over¬matig groot formaat wordt gevan¬gen, heeft me die steeds voldaan zonder dat ik er grotere vis door verspeeld heb. Wel geef ik toe, dat met een grotere haak het gevaar voor uitscheuren van de vissebek kleiner is.
Van pieren, havenhoofden en golf¬brekers vissend, krijgen we onmid¬dellijk te maken met de stortkeien, die van deze stekken ware loodkerkhoven maken. Het gebruik van één haak kan daarbij veel narigheidvoorkomen en hoewel ik zelf onder deze omstandigheden een hoekafhouder gebruik, een koperen of nikkelen busje, waar de lijn vrij doorheen kan lopen, wil deze nog wel eens vastlopen. Bij het vissen van de kant af een onderlijn van ong. 25 cm monteren. Ook de kraaltjes-afhouder voldoet hier goed. Ik wil hier een belangrijke tip aan toevoegen en die geldt niet alleen voor het vissen op gul.
Overal zien we de zeehengelaar een wat dwaze, hoewel begrijpelijke fout maken. Zodra hij de vis heeft vastgeslagen, tilt hij de vaak zware hengel om¬hoog en begint zo te draaien. Is de vis — die vrijwel altijd de neiging heeft omlaag te duiken en zijn vei¬ligheid tussen de stenen te zoeken — bij de stortkeien aangekomen dan heeft de hengelaar geen kracht meer over om hem daar overheen te sjor¬ren. De juiste methode is: de hen¬gel tijdens het indraaien zo lang evenwijdig aan het water houden tot u moet aannemen dat de vis het ,onveilige’ gebied heeft bereikt. Pas dan gaat de hengeltop omhoog! Dat u aan het strand en op de golfbre¬kers e.d. met de lange zeehengel kunt vissen is duidelijk.
Hier zou ik nog eerst iets willen zeggen over de lengte van zeehengels. Ik raad aan, zo’n hengel altijd zo te kiezen, dat u hem ook werkelijk kunt mannen. Toch blijft het een feit, dat lange hengels, mits goed gehanteerd zeer verre worpen mogelijk maken. Nu hoeven we niet allemaal zulke af¬standen te overbruggen als de bekende (zee)hengelaar Feik Drost uit Den Haag, die — als de wind niet tegen, maar ook niet mee werkt — met 100 gram gewicht aan zee 130— 135 meter werpt. Maar prettig is het toch echt, als je ook met behoorlijke zware gewichten een 80—100 m ver kunt gooien. Een 4-meter hengel is daar dan toch wel het geëigende middel toe.
De vindingrijke en tech¬nisch uitgekookte Cor van Beurden is nu op de markt gekomen met een eigen gebouwde hengel van ruim vier meter lengte met een fenome¬nale parabolische actie, die door iedereen zonder grote moeite kan worden gehanteerd. Deze soepele driedelige hengel heet de ,West Coast Special’. Behalve zijn lichte hanteerbaarheid heeft hij nog drie andere voordelen: hij doet u niet zo gauw de kans lopen, dat u het aas afgooit, hij kan een gewicht verzet¬ten van 100—200 gram en hij is bovendien speciaal uitgerust voor het vaak zo resultaatvolle nachtvissen: zowel de top als de verschillen¬de wikkelingen zijn toegerust met Scotch Light, een stof die enorm reflecteert ook al schijnt er maar een heel klein beetje licht op. Anders staat het wanneer de zee¬hengelaar de gul van de boot af probeert te vangen. Daar is altijd een kortere hengel gewenst: lange zeehengels zijn een ellende voor de gebruiker en een gevaar voor zijn omgeving. Bovendien zijn er tegen zeer redelijke prijzen tegenwoordig boothengels te kust en te keur te koop.
Wie op gul vist kan nu ook gebruik maken van een goede zeereel, daar verre worpen ook al niet meer nodig zijn. Voor mij blijft de zeereel in combinatie met de hoekafhouder ideaal. Er is nu ook geen enkel bezwaar, wat hoger nog een tweede zijlijn te bevestigen. De onderlijnen mogen nu ook langer zijn tot zo’n halve meter toe. Staat er veel wind dan niet recht tegen de wind ingooien, daar dan de onderlijn gemakkelijk om de hoofd¬lijn slaat, maar onder een schuine hoek.