Werkwoord: iets maar half kunnen geloven, een ongelovig gezicht zetten, iets in twijfel trekken, in dubio staan, twijfelen, niet met zekerheid weten, nog groen koren op zijn veld hebben, betwijfelen, geloof weigeren aan iem. (iets), ergens geen haar van geloven, iets afwijzen, niet aan praatjes hechten, zijn ogen (oren) niet kunnen geloven, op een schopstoel zitten, zijn schouders optrekken, zijn elleboog tonen, dat wil er bij hem niet in, in twijfel laten, in de waag houden, het is een zoeken en tasten, zijn geloof is geschokt, maak dat de ganzen wijs, maak dat de kat wijs, maak dat een ander (mijn zuster) wijs, maak dat je grootje wijs, roer de duim bij uws gelijken, ik wilde dat ik het zag zei de blinde.
Adjectief: hardgelovig, ongelovig, twijfelvol, twijfelziek, twijfelzuchtig, onzeker, sceptisch (skeptisch), ongeloofbaar, ongelooflijk, ongeloofwaardig, twijfelachtig 661.
Naamwoord: ongeloof, wangeloof, increduliteit, twijfel, twijfeling, getwijfel, twijfelzucht, duister, een moordende (wurgende) onzekerheid, scepticisme (skep...), twijfelgeval, twijfelnummer.
twijfelaar, ongelovige, scepticus (skepticus), aartstwijfelaar, een ongelovige Thomas.
Spreekwoord: de ganzen geloven niet dat de kiekens hooi eten; daar gaat veel zeggens in een zak eer hij vol is.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Twijfelen
betekenis & definitie