Laelii - plebejisch geslacht, waarschijnlijk uit Tibur afkomstig. 1) C. Laelius, de boezemvriend van Scipio Africānus maior, vergezelde dezen op zijne veldtochten in Hispania en Africa en nam zelf een werkzaam aandeel aan de inneming van Carthago nova (209), den slag bij Baecula (208), de gevangenneming van Syphax (203). Hij was even goed vlootvoogd als generaal, een man van groote kennis en geleerdheid en groote welsprekendheid en daarbij iemand van een zeer beminnelijk karakter.
Scipio liet door hem de berichten der verovering van Carthago nova en van den slag bij Zama naar Rome overbrengen. In 190 was Laelius consul.—2) C. Laelius, zoon van no. 1, de boezemvriend van Scipio Africanus minor, door Cicero als spreker ingevoerd in zijne geschriften de amicitia, de senectute en de republica.
Hij vergezelde Scipio in 147 op diens tocht tegen Carthago en had het hoofdaandeel in de verovering der carthaagsche binnenhaven Cothon. Als praetor streed hij in 145 voorspoedig tegen Viriāthus in Lusitania. Als consul wilde hij in 140 de zoogenaamde licinisch-sextische akkerwet vernieuwen, maar zag er wegens den tegenstand der aanzienlijken van af, hetgeen hem den bijnaamSapiens verschafte. Hij deed zijn best om grieksche beschaving te Rome ingang te doen vinden. Hij was een geleerd man, dichter en schrijver, en bovenal uitstekend redenaar.—3) Laelia, twee dochters van no. 2, ook beroemd om hare welsprekendheid.—4) D. Laelius Balbus, volkstribuun in 54, trad in 59 op als aanklager van L. Valerius Flaccus (Valerii no. 25), die door Hortensius en Cicero verdedigd werd.
Later koos Laelius de partij van Pompeius en voerde het bevel over diens vloot (48). Later streed hij onder
Q. Cornificius in Africa en doodde zich, toen deze gesneuveld was (42).