Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Hanno

betekenis & definitie

Hanno - Ἂννων, carthaagsche naam. 1) Hanno de zeevaarder, die tusschen 466 en 450 een ontdekkingstocht langs de Westkust van Afrika deed, waarvan de beschrijving, in het Grieksch vertaald, onder den titel περίπλους nog bestaat.—2) veldheer in den strijd tegen Agathocles van Syracusae, sneuvelde in 310.—2a) veldheer op Sicilia in het begin van den eersten punischen oorlog, die te Messāna voor de Rom. moest wijken en daarom te Carthago ter dood werd gebracht. Een andere Hanno werd in 262 bij Agrigentum verslagen, toen hij met een groot leger tot ontzet van die stad was opgedaagd.—3) Hanno de Groote, stadhouder van Libya, kon in 241 den opstand der huurtroepen niet onderdrukken, en zag toen Hamilcar Barcas boven zich gesteld. Hierom vatte hij een doodelijke haat op tegen het geslacht der Barcīni.

Tegen Hamilcar en Hannibal was Hanno het hoofd der vredespartij. Na den slag bij Zama was Hanno onder de gezanten, die te Rome om vrede kwamen verzoeken.—4) Bovendien komen onder de generaals van Hannibal nog Hanno’s voor, en ook een op Sicilia in 211.