Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Daedalus

betekenis & definitie

Daedalus - Δαίδαλος, 1) zoon van Metion of Palamāon, achterkleinzoon van Erechtheus, beroemd beeldhouwer en bouwmeester en uitvinder van een groot aantal werktuigen; hij was de eerste die beelden maakte, waarvan de oogen open waren en de beenen van elkander stonden, zoodat men zeide dat hij zelfs wandelende beelden maken konde. Uit naijver doodde hij zijn neef en bekwamen leerling Talos, waarvoor hij door den Areopagus ter dood veroordeeld werd ; hij redde zich echter door de vlucht en ging naar Creta, waar hij door Minos goed ontvangen werd. Onder de kunstwerken, die hij hier maakte, behoort het beroemde labyrinth, dat tot gevangenis van den Minotaurus diende.

Daar Minos echter vermoedde, dat hij aan Ariadne den draad gegeven had, waarmede Theseus zich uit het labyrinth gered had, liet hij Daedalus zelf met zijn zoon Icarus in dien doolhof opsluiten; beiden ontsnapten echter door middel van vleugels, welke Daedalus gemaakt had uit veeren met was aan elkander verbonden. Icarus vloog te hoog op en kwam zoo dicht bij de zon, dat het was smolt en hij in de naar hem genoemde Icarische zee stortte; Daedalus kwam echter behouden bij Cumae inItalië aan, waar hij een tempel voor Apollo stichtte. Daarop begaf hij zich naar Sicilië, waar Cocalus (z.a.) hem gastvrij ontving en waar hij o.a. eene onneembare vesting bij Agrigentum en een tempel voor Aphrodīte op den Eryx bouwde.—Ook in andere landen zag men later in merkwaardige oude kunstwerken sporen van een bezoek van D.—2) sicyonisch beeldhouwer omstreeks 400.