(Paul), geb. 1810, werd 1842 professor te Kasmark, was lid van den Landdag van 1848 tot aan de catastrophe van Vilagos, en vestigde zich toen te Pesth. Hij is eene eerste autoriteit voor de historisch-vergelijkende studie van het Magyaarsch met de overige ural-altaische talen, en heeft eene menigte daarop betrekkelijke geschriften en verhandelingen in het licht gegeven, laatstgenoemde meerendeels bijeengebracht in zijne Magyar Nyelvészet (6 dln.
Pesth 1856—61) en in zijne Nyelvtudomanyi Köszlemenyek (1862 en v.). Buitendien moeten wij vermelden zijne groote »Finsche Chrestomathie" (dl. 1, 1861), en de door hem begonnene uitgave der dasporingen van Reguly over de Wogulen (Wogoelen), onder den titel van A’ Vogul nep (dl. 1, Pesth 1863). H. is de stichter en de ziel geworden van eene nieuwe taalstudie beoefenende school in Hongarije.(Johan), broeder van den vorige, geb. 8 Juni 1820 te Grossschlagendorf, sedert 1846 professor aan het lyceum te Kasmark, nam ijverig deel aan de staatkundige bewegingen van 1848, bracht deswege een geruimen tijd in hechtenis door, keerde 1852 tot zijnen leerstoel terug, doch 1852 werd hem de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in Hongarije ontnomen. Sedert 1853 woont hij te Pesth, en houdt zich bezig met letterkundigen arbeid. Van zijne werken verdienen inz. melding: Egyetemes törtênelem (3 dln. Pesth 1850—51; 2e druk 1862); Ungarn und Siebenbürgen in Originakmsichten (Darmstadt 1856 en v.); de uitgave van eene duitsche vertaling der Reizen van Ladislas Magyar; eene groote natuurk. Geographie van Hongarije, waarvan het le deel in 't begin van 1863 het licht heeft gezien.