provinciaal, heikneuter
In 1899 voor het eerst aangetroffen, als spotnaam voor de inwoners van Werkendam in Noord-Brabant. Later nog gevonden als spotnaam voor de inwoners van Giessendam en Sliedrecht, beide in Zuid-Holland. In 1935 voor het eerst gevonden als algemene spotnaam voor ‘heikneuter’. Het eerste woorddeel, dat ook voorkomt in de uitdrukking om de hete brij heendraaien, betekent ‘halfvast, halfvloeibaar kooksel van gort, meel of rijst’. In Groningen is in 1952 dit ‘scheldversje’ opgetekend, dat kinderen zongen bij het horen van de koekoek:
Koekoek, brijbroek,
Hangelpaans, Diksnoet!
• Je maakt kans, dat ze op je schiet en door je lijk heen nog een bekroonde knarie raakt. Karamba! wat hebbe die breibroeke je een dofsnuiver bezorgd! ¶ Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar (1935), p. 33
• De schipper nam onderdanig zijn met klei besmeurde pet af. Of de Excellentie hem niet kwalijk nemen wilde dat hij zo astrant gesproken had. Hij was maar een brijbroek, die niet wist hoe het hoorde in de hoge wereld. ¶ K. Norel, Mannen van Sliedrecht (1950), p. 157
• De dominee komt de kansel op met modderspatten in het gezicht en een smeer klei op de jas. Hij is een brijbroek onder brijbroeken geworden. ¶ K. Norel, S.O.S omnibus (1964), p. 435