commanderen ww. 'bevelen'
categorie: leenwoord
Vnnl. ick commandeer 'ik voer het bevel' [1580-1610; WNT turfhoek], commanderen 'bevel voeren' [1617; WNT].
Ontleend aan Frans commander 'bevelen geven, leiden' [16e eeuw; Rey], eerder al 'toevertrouwen, aanbevelen' [980; Rey], < vulgair Latijn *commandare, uit klassiek Latijn commendāre 'toevertrouwen, aanbevelen', sinds Caesar ook 'bevelen geven', gevormd uit com- 'samen' en het werkwoord mandāre 'opdragen, toevertrouwen', zie mandaat. De veronderstelde vulgair-Latijnse tussenvorm vertoont invloed van het simplex mandāre. Zie ook commandeur, commando.
Engels commandeer 'tot militaire dienst dwingen, rekwireren' [1881; BDE] is ontleend aan het Afrikaanse werkwoord kommandeer, een ontlening naar aanleiding van de Boerenoorlog. In de betekenis 'bevel voeren, bevelen geven' heeft het Engels command ontleend aan Frans commander.
◆ commandant zn. '(militair) bevelhebber'. Commandant 'militair bevelhebber' [1676; WNT]. Ontleend aan Frans commandant 'id.' [1661; Rey], teg.deelw. van commander.
Fries: kommandearje
Gepubliceerd op 24-04-2024
commanderen
betekenis & definitie