Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

commanderen

betekenis & definitie

commanderen ww. 'bevelen'
categorie: leenwoord

Vnnl. ick commandeer 'ik voer het bevel' [1580-1610; WNT turfhoek], commanderen 'bevel voeren' [1617; WNT].

Ontleend aan Frans commander 'bevelen geven, leiden' [16e eeuw; Rey], eerder al 'toevertrouwen, aanbevelen' [980; Rey], < vulgair Latijn *commandare, uit klassiek Latijn commendāre 'toevertrouwen, aanbevelen', sinds Caesar ook 'bevelen geven', gevormd uit com- 'samen' en het werkwoord mandāre 'opdragen, toevertrouwen', zie mandaat. De veronderstelde vulgair-Latijnse tussenvorm vertoont invloed van het simplex mandāre. Zie ook commandeur, commando.

Engels commandeer 'tot militaire dienst dwingen, rekwireren' [1881; BDE] is ontleend aan het Afrikaanse werkwoord kommandeer, een ontlening naar aanleiding van de Boerenoorlog. In de betekenis 'bevel voeren, bevelen geven' heeft het Engels command ontleend aan Frans commander.
commandant zn. '(militair) bevelhebber'. Commandant 'militair bevelhebber' [1676; WNT]. Ontleend aan Frans commandant 'id.' [1661; Rey], teg.deelw. van commander.

Fries: kommandearje

< >