I. zon, zonneschijn; his sun is set, zijn geluksster (zijn roem) is aan het tanen; take the sun, zich zonnen; de zon schieten; against the sun, tegen de zon in; with the sun, in de richting van de zon; rise with the sun, erg matineus zijn;
II. aan de zon blootstellen, in de zon drogen;
III. sun oneself, zich zonnen, zich koesteren in de zon;
IV. zich zonnen.