I. 1. verbinding, voeg, las, naad; gewricht; gelid, geleding; scharnier; knoop; 2. stuk (vlees); 3. Am plaats, gelegenheid, huis, kroeg, kast, kit, keet, tent; out of joint, uit het lid, ontwricht, uit de voegen;
II. 1. verbinden; voegen, lassen; 2. verdelen [vlees];
III. verbonden, verenigd, gezamenlijk; gemeenschappelijk; mede-; on joint account, voor gezamenlijke rekening; joint committee, ook: gemengde commissie; joint owner, medeëigenaar, medereder.