I het blazen, luchtstroom, (ruk)wind, windstoot; Iuchtdruk(werking), stoot , geschal, ontploffing; springlading; schadelijke invloed op planten en dieren; bederf; pest, vloek; in full blast, in volle werking (gang);
II verdorren, verzengen; laten springen; aantasten, doen mislukken, vernietigen, verwoesten; blast it!, vervloekt!