Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

Marinus Jan de JONGE (1757)

betekenis & definitie

(Zierikzee 10 augustus 1757-Middelburg, 6 februari 1837). Studeerde rechten te Utrecht, waar hij in 1778 promoveerde op een dissertatie: Diplomata quaedam Zelandica hucusque inedita.

Van 1777-juni 1795 was hij pensionaris-honorair van Zierikzee, terwijl hij sedert 1779 tevens rekenmeester ter Rekenkamer van Zeeland was, doch uit welk ambt hijin 1796 werd ontheven omdat hij, zeer oranje-gezind, geweigerd had de nieuwe eed af te leggen, en in 1795 naar Duitsland uitgeweken was.

November 1813 keerde hij naar de Nederlanden terug. In 1814 vestigde hij zich te Middelburg; wegens Zierikzee lid van de Staten van Zeeland geworden, maakte hij van 1814-1825 deel uit van Gedeputeerde Staten.

Hij heeft uitgegeven: Jezus Messias of de Evangelie- en Apostelgeschiedenis in gezangen van J.C. Lavater in het Nederlands gevolgd door M.J. de Jonge (Amsterdam 1807); Een eerste zang en eenige kleine gedichten (Middelburg 1819), welk werkje in 1835 herdrukt werd als Mijne uitreis naar het land der verwachting en andere kleine gedichten.

LITERATUUR

Nagtglas, Levensberichten. N.N.B.W. III. Wijnaendts van Resandt, De Jonge, 109-110.

< >