Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

ANSJOVIS

betekenis & definitie

(Engraulis encrasicolus). Haringachtig visje, tot 20 cm, met een snuit die voor de onderkaak uitsteekt.

Trekt in april van zuidelijke zeeën naar het noorden en paait in de Oosterschelde.Wordt gevangen in weren (→ Weervisserij), grote fuiknetten met, voor de monding, twee rijen, in de grond gestoken stokken, die de vis in de fuik geleiden met de ebstroom. Bij droogvallen van het fuikeinde wordt de vis verzameld. Vroeger waren er vele weren in de Oosterschelde, nu nog maar enkele. De ansjovis wordt gezouten in vaten en moet lang rijpen.