(Gennep 1846-1908), organist en componist; werd in 1876 organist van de kerk van het Goirke, Tilburg, muziekleraar o.m. gymnasium Katwijk en te Rolduc, in 1877 medeoprichter van het uit de zouavenkring stammende koor St. Caecilia te Tilburg, waarvan hij dirigent was; vanaf 1899 dirigent van de fanfare van het Goirke, instructeur van de Nieuwe Koninklijke Harmonie te Tilburg, censor van de Nederlandse Sint Gregoriusvereniging; componeerde enkele missen, een Te Deum, lofgezangen en orgelstukken, waaronder een bijdrage in Mosmans orgelalbus (zie aldaar).
Bekend werden zijn twee Requiems; schreef verder liederen, cantates, stukken voor mannenkoor, gelegenheidszangen, een mars „Souvenir d’Eyndhoven” en andere werken. Na de dood van Reyniers werd zijn leswerk door zijn dochter Anna, een verdienstelijk pianiste en violiste, voortgezet.Bron: dr. H. Zomerdijk, Muziekleven in N. Brabant.