Familie: Estrildidae Prachtvinken (Amadina, Chloebia, Estrilda, Lagonosticta, Lonchura, Neochima, Nigrita, Ortygospiza, Padda, Poephila, Pytïlia, Spermestes, Stizoptera, Taeniopygia, Uraeginthus)
Prachtvinken zijn meestal in groepsverband levende vogels van gras- en struiksteppen, savannen en lichte bebossing in droge gebieden. Enkele soorten kan men ook in woestijnachtige gebieden aantreffen, andere in dicht regenwoud. Vele soorten hebben zich bij de mens aangesloten en zijn in tuinen en parken of zelfs aan gebouwen te vinden. Met hun dunne tot zeer krachtige kegelsnavel voeden ze zich overwegend met graszaden. Enkele soorten eten in hoofdzaak insekten. Kenmerkend voor hun jongen zijn de opvallend gekleurde, licht reflecterende wratten en richels aan de snavelrand en een voor elke soort verschillende vlektekening binnen in de geopende snavel.
Vele vertonen een huppelende balts, met een halm of een veer in de snavel. De nesten zijn in bomen en struiken, op de grond, tussen het riet of in uithollingen. Bij het bedelen om voer leggen de jongen de hals plat voor zich uit en richten alleen de snavelopening omhoog, iets wat onder de zangvogels uniek is. Vele soorten zijn geliefde en veel gehouden kooivogels, omdat ze levendig, mooi gekleurd, vredelievend en gezellig zijn en hun verzorging weinig problemen oplevert. Vaak zijn ze ook gemakkelijk te kweken. De roodkopamadine is een bewoner van droge streken en trekt in enorme troepen rond, op zoek naar water.
Het koekoekekstertje leeft evenals zijn verwanten in savannes en op kuituur land. Een krachtige snavel vinden we bij de nonnen, waartoe de witbuik- en spitsstaartbronsmannetjes behoren. De laatste is de stamvorm van de „japanse meeuwtjes“, die al eeuwenlang door de Chinezen gekweekt werden en volledig tot huisdier geworden zijn. Dit geldt ook voor de witte kweekvorm van de rijstvogel, een van de meest gehouden prachtvinken, die onder andere in Oost-Afrika en op Hawaii is ingevoerd en ingeburgerd. De fraaist gekleurde prachtvink, die daarom, ondanks het feit dat hij moeilijk te houden is, zeer begeerd is als kooivogel is de gouldamadine. De bekendste soort, die in allerlei kweekvariëteiten in de handel is, is de zebravink, die in zijn broedgebied aangepast is aan droge gebieden.
Nauw met hem verwant zijn de zonneastrild en de bichenowastrild, terwijl de gordelamadine iets meer afwijkt. De kwartelastrild is een uitgesproken bodemvogel, terwijl het sint-helenafazantje in het riet en in hoog gras leeft, ook op kultuurland. Het angolees-blauwfazantje behoort tot de groep van de vlindervinken, die talrijk voorkomen in doornstruiksteppes en die bij kwekers zeer geliefd zijn, evenals de amarant, die in dezelfde gebieden voorkomt. Ook de aurora-astrild treffen we hier aan, terwijl we de negervinken in de echte regenwouden moeten zoeken.